Schoolkeuzeleeftijd verhogen heeft voordelen

Het is beter als kinderen niet op 12-jarige, maar op latere leeftijd (bijvoorbeeld 16 jaar) kiezen welke voortgezet onderwijs ze gaan volgen. Dat concludeert gezondheidseconoom Bastian Ravesteijn die in mei aan de Erasmus Universiteit Rotterdam promoveerde op het onderzoek naar het effect van beleid op de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk.

Een van de studies in het proefschrift `Measuring the Impact of Public Policy on Socioeconomic Disparities in Health' gaat over de effecten van een latere schoolkeuze op gelijke kansen in het onderwijs en op de gezondheid op latere leeftijd. Het uitstellen van de schoolkeuze met een paar jaar zorgt volgend de promovendus voor meer gelijkheid tussen arm en rijk.

Ravesteijn keek daarvoor naar landen waar de schoolkeuzeleeftijd al hoger ligt, bijvoorbeeld in Finland, waar kinderen van verschillende niveaus tot hun zestiende bij elkaar in de klas zitten. Zo wordt voorkomen dat kinderen op een te jonge leeftijd een bepaalde richting inslaan. Dit pakt vooral goed uit voor kinderen uit gezinnen met lage inkomens: hun kans om een universitair diploma te halen steeg van 6 naar 7,5 procent. De kans op een universitaire opleiding voor kinderen uit gezinnen met hogere inkomens daalde juist door de lagere schoolkeuzeleeftijd, namelijk van 24 naar 22,5 procent.

Een latere schoolkeuzeleeftijd heeft volgens het onderzoek ook gevolgen voor de algehele levensloop. De sterftekans van kinderen uit arme landen toto aan het vijftigste levensjaar nam met 20 procent af. Voor de kinderen uit rijkere gezinnen was het effect negatief: hun sterftekans nam juist met 25 procent toe. Hierdoor wordt het verschil in sterftekans tussen arm en rijk kleiner.