Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:184

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:184

Datum uitspraak: 19-05-2016

Datum publicatie: 19-05-2016

Zaaknummer(s): c2015.244

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts a) dat hijniet zelf heeft geregeld dat patient verder werd onderzocht nadat de psychiater duidelijk had aangegeven dat het probleem niet op zijn vakgebied lag, maar dat er wel degelijk iets niet in orde was b) dat het journaal van het huisbezoek onvolledig is, nu daarin het gesprek met de psychiater niet is weergegeven en daaruit ook niet blijkt welke beslissing uiteindelijk genomen is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de huisarts de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollegestelt vast dat de huisarts tijdens zijn huisbezoek op zaterdag 30 juni 2012 geen lichamelijk onderzoek bij patient heeft verricht terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Ondanks de slechte toestand van patient had de huisarts een betere anamnese kunnen en moeten uitvragen en, voor zover enigszins mogelijk, lichamelijk onderzoek moeten doen zoals een controle van hartslag en bloeddruk en enig neurologisch onderzoek. Dat patient in een korte tijdspanne daarvoor reeds vijf keer door een arts was gezien zonder resultaat en er twee dagen later een consult bij de neuroloog stond gepland, doet hier niet aan af.Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verslaglegging door de huisarts in dit geval onvoldoende is, mede in het licht van het geheel ontbreken van een verslag van het telefonisch gesprek tussen de huisarts en de psychiater diezelfde avond. Het beroep van de huisarts wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.244 van:

A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

tegen

C., wonende te B., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. D.H. Andries, advocaat te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 22 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 mei 2015, onder nummer 14167b, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de huisarts de maatregel van berisping opgelegd.

De huisarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2016, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door

mr. Leemans en klaagster, bijgestaan door mr. Andries.

Als getuige is gehoord mevrouw D.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is huisarts. Klaagsters echtgenoot (geboren in 1963 en overleden op

17 juli 2012, hierna: patient) had zich op 7 april 2012 gewend tot de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis (hierna: SEH) in verband met hoofdpijn, duizeligheid en tintelingen. Gedurende de maanden daarna hebben diverse contacten plaats gevonden tussen patient en zijn huisarts en patient en artsen van het ziekenhuis. Op donderdag 28 juni 2012 heeft ten behoeve van patient een telefonisch consult met verweerder in zijn hoedanigheid van dienstdoende arts plaatsgevonden, waarbij verweerder patient naar de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis heeft verwezen. In het door verweerder aangelegde journaal is over dat consult vermeld:

"(...) is nu verward / HVS ? wil retour SEH; m.i. niet zinvol.

nb ernstig chronisch psychisch lijden > opname indicatie!".

Patient is op 28 juni 2012 door de afdeling spoedeisende hulp naar huis gezonden. Op vrijdag 29 juni 2012 heeft klaagster de eigen huisarts van patient gebeld, omdat haar man niet meer kon praten, lopen of slapen. Hij was erg onrustig en sloeg wartaal uit. De huisarts van patient heeft toen een huisbezoek afgelegd en aangegeven dat de afspraak met de neuroloog van het ziekenhuis moest worden afgewacht.

De volgende dag, 30 juni 2012, is wederom verweerder in zijn hoedanigheid van dienstdoende huisarts gebeld. Verweerder heeft op die dag een huisbezoek afgelegd. In het dossier tekende hij daarover het volgende aan:

"(...) S/ klachten verergeren, hoofdpijn, duizelig, slechter eten, niets lukt!

O/ na 5x ziekenhuisbezoek geen ziekte vastgesteld

E/ deterioratie

P/ crisisdienst ingeschakeld".

Verweerder heeft een psychiater van de crisisdienst gebeld, omdat hij van mening was dat patient in de crisisopvang moest worden opgenomen. Toen de psychiater kwam, heeft deze een scheve mondhoek bij patient waargenomen en telefonisch contact gehad met verweerder. Er ontstond aan de telefoon een discussie tussen de psychiater van de crisisdienst en verweerder. In dit contact heeft de psychiater de somatiek benadrukt waarna de psychiater klaagster adviseerde om in de uren en dagen die volgden de ambulance te bellen als zij het niet vertrouwde.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klachtonderdeel a.

Klaagster verwijt verweerder dat deze, nadat de psychiater duidelijk had aangegeven dat het probleem niet op zijn vakgebied lag, maar dat er wel degelijk iets niet in orde was, niet zelf heeft geregeld dat patient verder werd onderzocht. De scheefhangende mondhoek en het feit dat patient al drie maanden lang dezelfde toenemende klachten had, had voor verweerder reden moeten zijn dat er iets ernstigs mis was. Hij had patient naar de SEH moeten sturen en zelf contact moeten opnemen met de SEH om er zeker van te zijn dat de patient daar grondig onderzocht zou worden. Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten om te bekijken of alles wel was uitgesloten en er blind op heeft vertrouwd dat alle informatie bij de behandelend arts bekend was, hetgeen later niet het geval bleek te zijn. Klaagster verwijt verweerder dat zelfs het feit dat de psychiater van mening was dat patient met spoed naar het ziekenhuis moest, hem niet tot verdere acties heeft aangezet. Klaagster is van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan, althans onvoldoende met de uitkomsten van zijn onderzoek heeft gedaan.

Klachtonderdeel b.

Klaagster verwijt verweerder dat het journaal van het huisbezoek onvolledig is, nu daarin het gesprek met de psychiater niet is weergegeven en daaruit ook niet blijkt welke beslissing uiteindelijk genomen is.

4. Het standpunt van verweerder

Ad klachtonderdeel a: Bij het huisbezoek op 30 juni 2012 trof verweerder een nauwelijks aanspreekbare en ontluisterde patient die daarvoor reeds vijf maal op de SEH was geweest en uitgebreid bekend was zowel bij de huisarts als de neuroloog. Dit was voor hem aanleiding om wederom een opname te realiseren en aangezien de somatische weg al regelmatig was benaderd, restte hem slechts een opname via de crisisdienst, die hij vervolgens heeft ingeschakeld en er ook druk op heeft uitgeoefend om een en ander te realiseren. De mond van patient hing niet scheef bij zijn bezoek. Dat de psychiater patient ongeveer twee uur later in dezelfde toestand aantrof is niet juist. De psychiater had patient ook zelf naar het ziekenhuis kunnen sturen. Door verweerder, evenals door de psychiater ter plekke, is slechts acute dienstverlening geleverd; de dagelijkse zorg loopt via de eigen huisarts van patient. Bij verweerders huisbezoek aan patient was geen sprake van een acute verslechtering en was er lichamelijk geen acute zorg noodzakelijk, maar wel chronische zorg. Dit mede omdat patient al vijf maal in het ziekenhuis was geweest, waarbij geen ziektes waren vastgesteld, ook niet in de door de neuroloog gemaakte MRI. Een verwijzing zou een herhaling van zetten zijn.

Verweerder heeft op 28 juni 2012 een telefonisch consult gegeven en patient gezien de ernst van de problematiek verwezen naar de SEH van het ziekenhuis. Uit het in het huisartsenjournaal betreffende dat consult ontbreekt achter "wil retour SEH; m.i. niet zinvol." het vraagteken, waaruit kan worden afgeleid dat hij patient toen toch verwezen heeft.

Ad klachtonderdeel b.: Verweerder heeft geen verweer gevoerd op klachtonderdeel b.

5. De overwegingen van het college

Voor het college staat vast dat verweerder patient op 30 juni 2012 niet lichamelijk heeft onderzocht. Dat had wel op zijn weg gelegen, zeker nu volgens zijn eigen aantekening sprake was van deterioratie. Toen de door verweerder ingeschakelde psychiater van de crisisdienst patient vervolgens bezocht en hem duidelijk maakte dat er iets anders aan de hand was - hij had een scheve mondhoek geconstateerd - heeft verweerder nagelaten patient opnieuw te bezoeken en te onderzoeken. Er heeft tot de daaropvolgende maandag geen vervolgbeleid door verweerder plaatsgevonden, waardoor patient tot die maandag moest wachten alvorens verdere medische hulp plaats vond.

In het medisch dossier dat verweerder heeft overgelegd ontbreekt ten onrechte verslaglegging over het consult en het advies van de psychiater.

Beide klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Het voorgaande brengt het college tot het oordeel dat aan verweerder een maatregel dient te worden opgelegd. Over de hoogte van die maatregel overweegt het college het volgende. Verweerder heeft in de eerste plaats onzorgvuldig gehandeld door - aanhoudend - de somatiek van patient onvoldoende op de voorgrond te stellen. Als daartoe naar zijn oordeel niet in eerste instantie aanleiding bestond, dan had die aanleiding er voor hem toch wel moeten zijn na het telefonisch overleg met de psychiater. Door de focus aanhoudend verkeerd te leggen is dat weekend deugdelijk lichamelijk onderzoek bij patient achterwege gebleven. Dit handelen is verweerder aan te rekenen en rechtvaardigt naar het oordeel van het college alleen al dat aan verweerder een waarschuwing wordt opgelegd.

Daar komt echter nog bij dat verweerder tekort is geschoten in de verslaglegging over het consult en het advies van de psychiater. Dit klemt eens te meer, nu er sprake lijkt te zijn van een verschillende visie op de gezondheidstoestand van patient, de daaraan ten grondslag liggende oorzaken en de vereiste aanpak. Door het ontbreken van deze verslaglegging en het voorts zonder bericht niet verschijnen ter zitting heeft verweerder zich niet toetsbaar opgesteld.

Alles bijeengenomen is het college van oordeel dat verweerder zodanig verwijtbaar nalatig is geweest dat een berisping op zijn plaats is."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De huisarts kan zich blijkens zijn (aanvullend) beroepschrift niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht van klaagster tegen hem gegrond is en legt deze klacht in beroep opnieuw, in volle omvang, ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor. Blijkens de stukken en het verhandelde ter terechtzitting op 15 maart 2016 verwijt klaagster de huisarts - in de kern - het volgende.

a. De huisarts heeft op zaterdag 30 juni 2012 onvoldoende lichamelijk onderzoek bij patient gedaan, althans onvoldoende met de uitkomsten van zijn onderzoek gedaan. Patient had al drie maanden dezelfde toenemende klachten en zijn linker mondhoek hing scheef. Later die dag is patient ook nog gezien door een psychiater, die de huisarts vervolgens telefonisch duidelijk heeft meegedeeld dat er wel degelijk lichamelijk iets niet in orde was.

b. Het journaal van het huisbezoek van 30 juni 2012 is onvolledig. Zo is het telefonisch gesprek met de psychiater niet weergegeven en blijkt niet uit het journaal welke beslissing uiteindelijk is genomen.

4.2 De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op voormelde klachtonderdelen is voor de huisarts onacceptabel, vanwege het feit dat hij kennelijk is beoordeeld als de eigen huisarts van patient, terwijl hij op de betrokken dag (zaterdag 30 juni 2012) enkel de rol van dienstdoend huisarts vervulde van 8.00 uur tot 16.00 uur. Over de summiere dossiervoering acht de huisarts discussie mogelijk, maar de door het Regionaal Tuchtcollege aan hem opgelegde maatregel van berisping acht de huisarts niet proportioneel en daarom niet passend. De huisarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep gegrond te verklaren wat de dossiervoering betreft, de bestreden beslissing te vernietigen en, zelf recht doende, geen maatregel dan wel maximaal een waarschuwing op te leggen.

4.3 Klaagster stelt in haar verweerschrift dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a en b terecht gegrond heeft verklaard en de maatregel van berisping heeft opgelegd.

Klachtonderdeel a

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel a voert de huisarts aan dat de hem gemaakte verwijten grotendeels onterecht zijn. Desgevraagd heeft de huisarts ter terechtzitting op 15 maart 2016 een nadere toelichting gegeven op zijn handelwijze met betrekking tot de patient. De huisarts heeft - samengevat - het volgende verklaard.

Op donderdag 28 juni 2012 is de huisarts als dienstdoende huisarts bij de huisartsenpost betrokken geraakt bij de behandeling van de patient vanwege een telefonisch consult met diens echtgenote. De huisarts is niet de eigen huisarts van patient. Naar aanleiding van het telefonisch consult heeft de huisarts patient verwezen naar de eerste hulp van het E. Ziekenhuis, waar hij gezien is door een spoedarts. Deze spoedarts heeft de patient diezelfde avond zonder nadere behandeling naar huis gezonden. Op vrijdag 29 juni 2012 is de patient gezien door zijn eigen huisarts. Op zaterdag 30 juni 2012 heeft de familie van de patient weer de huisartsenpost gebeld en is de huisarts aan het eind van de middag na afloop van zijn dienst op huisbezoek gegaan. Uit informatie van de aanwezige familie bleek de huisarts dat patient onlangs vijf keer was gezien door een (huis)arts zonder dat dit iets had opgeleverd en dat er op de eerstvolgende maandag (2 juli 2012) een afspraak voor patient bij een neuroloog stond gepland. Er was nauwelijks een gesprek met de patient noch enig lichamelijk onderzoek bij hem mogelijk. De huisarts heeft geen scheef hangende mondhoek bij patient geconstateerd. Omdat de huisarts geen aanleiding zag voor acute medische zorgverlening, maar wel noodzaak zag voor zijn opname, heeft de huisarts de patient overgedragen aan de crisisdienst voor psychiatrische zorg. Die avond na ommekomst van de dienst is de huisarts thuis gebeld door een psychiater van de crisisdienst en vond er een informeel gesprek plaats. Van dit gesprek heeft de huisarts geen aantekeningen gemaakt. De patient is niet door de psychiater aangemeld voor een crisisopname.

4.5 Op basis van de stukken en de verklaring van de huisarts ter zitting op

15 maart 2016 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts tijdens zijn huisbezoek op zaterdag 30 juni 2012 ten onrechte geen lichamelijk onderzoek bij patient heeft verricht; dit had wel moeten gebeuren. Ondanks de slechte toestand van patient had de huisarts een betere anamnese kunnen en moeten uitvragen en, voor zover enigszins mogelijk, lichamelijk onderzoek moeten doen, zoals een controle van hartslag en bloeddruk en enig neurologisch onderzoek. Dat patient in een korte tijdspanne daarvoor reeds vijfmaal door een arts was gezien zonder resultaat en het gegeven dat er voor twee dagen later een consult bij de neuroloog stond gepland, doen hier niet aan af.

Het Regionaal Tuchtcollege is tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het Centraal Tuchtcollege heeft niet kunnen vaststellen wat er in de avond van

30 juni 2012 nu precies telefonisch is besproken tussen de psychiater van de crisisdienst en de huisarts en of dit voor de huisarts aanleiding had moeten zijn patient nogmaals te (laten) bezoeken door een arts. Het Centraal Tuchtcollege rekent het de huisarts dan ook aan dat hij van zijn telefoongesprek met de psychiater geen verslag heeft gedaan waaruit zou zijn gebleken wat er is besproken en welk vervolgbeleid er is afgesproken (zie hierna onder Klachtonderdeel b). Dat het gesprek plaatsvond na ommekomst van zijn dienst, doet aan het even bedoelde verzuim niet af. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van de huisarts ten aanzien van klachtonderdeel a verworpen dient te worden.

Klachtonderdeel b

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b (onvoldoende dossiervoering) onderkent de huisarts dat zijn aantekeningen van het huisbezoek op 30 juni 2012 summier zijn, maar gegeven de (ten opzichte van de voorgeschiedenis ongewijzigde) omstandigheden en zijn taak als dienstdoend huisarts meent hij dat dit niet te summier is geweest en de toets aan de tuchtrechtelijke maatstaf kan doorstaan. Van het feit dat hij van zijn telefonisch gesprek met de psychiater die avond in het geheel geen aantekening heeft gemaakt erkent de huisarts dat hij dat beter wel had kunnen doen, ook al had hij toen geen dienst meer.

4.7 Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de huisarts van zijn huisbezoek op 30 juni 2012 de volgende verslaglegging overgelegd.

`30-6-2012 ANW Visite

S/klachten verergeren, hoofdpijn, duizelig, slechter eten, niets lukt!

O/ na 5x ziekenhuisbezoek geen ziekte vastgesteld

E/ deterioratie

P/ crisisdienst ingeschakeld'

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat deze verslaglegging in dit geval onvoldoende is, mede in het licht van het geheel ontbreken van een verslag van het telefonisch gesprek dat tussen de huisarts en de psychiater diezelfde avond is gevoerd. Dit klemt des te meer, nu er sprake lijkt te zijn van een verschillende visie van de huisarts en de psychiater op de gezondheidstoestand van de patient, de daaraan ten grondslag liggende oorzaken en de vereiste aanpak. Door het ontbreken van de verslaglegging van het telefonisch gesprek kan niet vastgesteld worden wat er besproken is en of en zo ja, welk vervolgbeleid er afgesproken is. Nu het Regionaal Tuchtcollege tot hetzelfde oordeel is gekomen dient het beroep van de huisarts ook ten aanzien van klachtonderdeel b verworpen te worden.

Maatregel

4.8 Het Centraal Tuchtcollege is evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het opleggen van een maatregel passend en geboden is. Volgens vaste rechtspraak verbindt het Centraal Tuchtcollege aan geen/onvoldoende dossiervoering de maatregel van waarschuwing. In dit geval treft de huisarts tevens een tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van het niet verrichten van voldoende lichamelijk onderzoek bij patient op 30 juni 2012, hetgeen met zich brengt dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van berisping de juiste is.

4.9 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep van de huisarts in zijn geheel dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.