Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:59

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:59

Datum uitspraak: 24-05-2016

Datum publicatie: 24-05-2016

Zaaknummer(s): 2015-073c

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts over niet tijdige herkenning van een CVA bij twee huisbezoeken aan patient ongegrond. Interpretatie van vastgestelde afwijkende spraak. Wel of geen krachtverlies in benen. Neurologisch onderzoek. Geen verschijnselen van een CVA. Klacht afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 24 mei 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

klaagster, en

B,

klager,

beiden wonende te C,

tegen:

D, huisarts,

werkzaam te C,

verweerder,

gemachtigde: mr. D. Christe, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 maart 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek en een aanvullende repliek

- de dupliek

- de e-mail van 29 maart 2016, met bijlage, van mr. Christe.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016. De partijen, verweerder bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Christe heeft pleitnotities overgelegd.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met andere, met de klacht samenhangende, klachten, die bekend zijn onder de dossiernummers 2016-073a en 2016-073d, in een samenstelling van twee leden-artsen en twee leden-verpleegkundigen, zoals bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

2. De feiten

2.1 Klagers zijn de kinderen van de heer E, geboren in 1940 en overleden in 2015, hierna te noemen: de patient. Verweerder werkt in een duo-praktijk samen met de huisarts mevrouw F. De patient was al sinds tientallen jaren ingeschreven bij deze praktijk. Hij was bekend met depressieve klachten, moeilijk te behandelen hoge bloeddruk, ouderdomssuikerziekte (DM type II), overgewicht en hartklachten. Hij gebruikte in verband met deze aandoeningen medicatie en was onder behandeling van diverse specialisten, onder wie een cardioloog. De patient sprak goed Turks en redelijk Nederlands. Aan de huisartsenpraktijk is G als praktijkondersteuner verbonden, die Turks spreekt.

2.2 Mevrouw F had op verzoek van klager op maandag 19 januari 2015 een visite bij de patient afgelegd, nadat twee dagen tevoren diens echtgenote, de moeder van klagers, een hartinfarct had doorgemaakt, door klager was gereanimeerd en vervolgens in het ziekenhuis was opgenomen, waar zij in coma werd gehouden. In het huisartsenjournaal staat bij 19 januari 2015:

"S vrouw 17-1 door zoon gereanimeerd, is nu in coma in zkh/ wordt gekoeld, vanavond overleg met de dokters; pat is in shock, huilt veel; laatste mndn depressiever, eerder ook gehad toen wel antidepressiva gekregen maar med niet echt goed uitgeprobeerd nu eerst maar oxaz/ niet alles tegelijk, misschien later toch antidepressiva

E Down/depressiefgevoel (P03.0.)

P gesprek met G zeer gewenst door pat; hij gaat langs

R OXAZEPAM TABLET 10 mg

S med nog niet ingenomen; door gebeurde met vrouw meer pijn op borst; gebruikt puf onder tong

O pulm : bdz basaal iets crep, cor reg/ rustig, iets oedemen; RR 170/90

E Angina pectoris

P zo door met med"

2.3 Op dinsdagavond 20 januari 2015 heeft klaagster de huisartsenpost gebeld omdat zij zich zorgen maakte over haar vader, die mogelijk suf was van medicatie. Het waarneembericht, dat verweerder op woensdagochtend 21 januari 2015 aantrof, luidde:

"Deelcontact: bezorgdheid over (bij)werking geneesmiddel.

(S) (SNO) Dochter ongerust, wil visite voor check-up. Vader nog suf van medicatie.

(P) (SNO) geen acute medische zaak voor visite of consult. Zn overleg eigen huisarts."

2.4 Op woensdag 21 januari 2015 heeft verweerder de patient thuis bezocht, vergezeld van de praktijkondersteuner G. In het huisartsenjournaal noteerde hij het volgende:

"CHP: dochter ongerust, wil visite. Oxazepam geeft sufheid?

S Vis samen met G: is heel emotioneel en doodsbang zijn vrouw kwijt te raken. Door slecht hart bang dat er iets met hem gebeurd, heeft reanimatiue gezien. bang alleen thuis te zijn, maar kinderen gaan naar ziekenhuis (moeder geeft weer wat reactie op prikkels). Volgende week moeten kinderen weer werken. Wat nu??

O zit op bank, praat normaal, geen uitval. pols reg, tensie gb

E Down/depressief gevoel

P uitleg geen hulp om in huis te zijn. KDO lijkt me geen oplossing (vreemde omgeving, ook niemand die bij hem zit). Personen alarmering?? Jolanda vragen om met hen te kijken wat haalbaar is.

R VALERIAAN EXTRA STERK TABL 125MG FILMCOATED APOTEX".

Afzonderlijk noteerde verweerder in zijn agenda dat de bloeddruk 165/87 mm Hg was en de bloedsuiker 6,1 mmol/L.

2.5 Op donderdagavond 22 januari 2015 hebben klagers 112 gebeld en is een ambulanceverpleegkundige bij de patient thuis geweest. Het waarneembericht van de huisartsenpost, dat verweerder op vrijdagochtend 23 januari 2015 aantrof, luidde:

"deelcontact: (P02.00) Crisis/voorbijgaande stressreactie

S (SMI) Ambulancevpk belt voor overleg/doorgeven info. Dokter H neemt gesprek over. Beloop: alle controles goed, emotioneel. Vrouw vorige week overleden. (LAI) vorig week echtgenote overleden (mislukte reanimatie); alle controles goed; familie maakt zich veel zorgen

(P) (LAI) via eigen ha verder onderzoek/begeleiding".

2.6 Naar aanleiding van dit waarneembericht en na een telefoongesprek tussen G en klaagster heeft verweerder de patient op vrijdag 23 januari 2015 thuis bezocht, waarbij klaagster ook aanwezig was. Klaagster zei dat haar vader - ook op het moment van deze visite - minder kracht in zijn benen had, duizelig was, raar sprak en niet meer wilde eten of drinken; en voorts dat zijn bloedsuikers onder de 4 waren geweest en hij veel huilde. Verweerder heeft de patient onderzocht. Hij noteerde in het huisartsenjournaal:

"S G: Dochter gebeld. Pat. zou niet lopen en praten als een dronkenman en nog erg emotioneel. Eet niet meer. Glu. gezakt naar 5.0. kan ha even langskomen. Moeder is geplaatst naar I, bij card. Soei.

P terugkoppelen ab.

S Ligt in bed, wil niet eten of drinken, suikers < 4 geweest. Huilt veel.

O overeind geholpen. Geen krachtsverlies armen en benen, spreken gb, emotioneel. Neurologisch onderzoek hersenzenuwen gb. Naar kamer laten lopen, op de bank.

E Down/depressief gevoel

P Adviezen tav drinken en eten. E-mail naar J".

2.7 Op maandag 26 januari 2015, toen verweerder geen dienst had, las hij het volgende waarneembericht van zaterdag 24 januari 2015 van de huisartsenpost:

"Deelcontact: Cerebrovasculair accident (CVA)?????

(S) Beoordeling. Dochter belt: Rechter hand is verlamd, kan zijn arm wel bewegen. Hand is ook dik. Geen trauma, kan de hand wel iets bewegen. Praat ook vreemd, is al een paar dagen. Kan wel lopen maar wel met begeleiding. Scheve mond. Sinds een kwartier. Mogelijk CVA.

(P) CPA, gaan rijden".

In het ziekenhuis is een CVA vastgesteld.

2.8 Van [..] januari 2015 tot aan zijn overlijden op [..] maart 2015 was de patient opgenomen op de revalidatieafdeling van een verpleeghuis. Hij is daar overleden door verslikking in een stukje brood.

3. De klacht

Klagers stellen in hun klachtbrief, die niet alleen betrekking heeft op verweerder, een aantal vragen over de gang van zaken sinds 19 januari 2015, die het College - met de instemming van klagers ter zitting - aanmerkt als klacht dat de betrokken zorgverleners de verschijnselen van een CVA (een beroerte niet (tijdig) hebben herkend.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij een van zijn bezoeken op woensdag 21 januari of op vrijdag 23 januari 2015 verschijnselen van een CVA bij de patient had moeten opmerken en hem daarom direct had moeten insturen naar het ziekenhuis. Klagers wijzen in het bijzonder op de afwijkende spraak van hun vader ("als een dronkenman") en krachtverlies in zijn benen. Volgens verweerder waren er bij geen van de beide visites verschijnselen van een CVA, zoals een verlamming in het gezicht of andere verlammingen, verward spreken of denken, verstoring of verlies van gezichtsvermogen, verdoofd gevoel in arm, been of gezicht, tintelingen, ernstige hoofdpijn, duizeligheid of evenwichtsstoornissen. Er is volgens hem op 24 januari 2015 een wijziging van de klachten opgetreden, met een acuut ontstane verlamming van de rechterhand en een scheve mond, die er eerder niet waren.

5.2 Verweerder heeft op 21 januari en op 23 januari 2015 een anamnese verricht en de patient lichamelijk onderzocht. Naar het oordeel van het College behoefde verweerder het praten als een dronkenman of met een dubbele tong, zoals klagers het ook wel hebben uitgedrukt, niet aan te merken als een aanwijzing voor een CVA. De manier van spreken waarop klagers doelden, deed zich naar zij hebben gesteld ook voor tijdens de visites van verweerder. Verweerder heeft toegelicht dat tijdens zijn visites ging om snikkende en jammerende geluiden, waarbij de patient zijn lippen op een bepaalde manier tuitte, wat hij herkende van eerdere periodes in het verleden waarin de patient depressief was. Verweerder mocht deze manier van spreken duiden als het uiten van verdriet, dus als verschijnsel van een psychosociaal probleem, waarvoor alle aanleiding bestond gezien de ingrijpende gebeurtenis met zijn echtgenote en haar zorgelijke gezondheidstoestand. Hij hoefde aan de hand van de verschijnselen toen geen rekening te houden met een beroerte. Bij het tweede bezoek, op 23 januari 2015, toen de patient door zijn benen was gezakt, heeft verweerder neurologisch onderzoek gedaan, waarbij hij de patient heeft gevraagd de ogen stijf te sluiten, op de wangen te blazen, zijn tong in beide wangen te drukken en uit te steken; ook heeft hij de pupillen en de oogbewegingen onderzocht. Dat de patient deze opdrachten adequaat heeft uitgevoerd bevestigt dat verweerder ook toen geen rekening behoefde te houden met een CVA. Bij deze onderzoeken zou een scheve - afhangende - mond opgemerkt zijn als daarvan sprake was geweest. De partijen duiden het krachtverlies in de benen verschillend: volgens klagers kon hun vader alleen met ondersteuning lopen. Volgens verweerder gebruikte hij zijn eigen kracht als verweerder de ondersteuning verminderde. Het College overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat er eerder dan op 24 januari 2015 symptomen of (lateraliserende) verschijnselen waren die verweerder redelijkerwijs als wijzend op een CVA had moeten herkennen, terwijl verweerder om deze vast te stellen wel de juiste onderzoeken heeft gedaan.

5.3 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a of b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, dr. B. van Ek en prof.dr. J.W. de Fijter, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.