OM vordert vrijspraak in herzieningsproces "Showbizzmoord"


"Martien Hunnik moet worden vrijgesproken. Nieuwe deskundigeninzichten maken dat zijn aanvankelijke bekentenissen niet geloofwaardig zijn. Deze kunnen niet langer bijdragen tot het bewijs. Ander, op zichzelf staand bewijs, is er niet."

Dat is het standpunt van de advocaat-generaal in Den Haag in het herzieningsproces in de zgn. "Showbizzmoord", de levensberoving van platenproducer Bart van de Laar op 10 november 1981 in Hilversum.

In opdracht van de Hoge Raad is in 2015 voorafgaand aan een eventuele herziening nieuw gedragskundig onderzoek gedaan naar de persoon van Hunnik. Door de conclusies van de deskundigen wordt "sterk afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de bekentenissen", aldus de advocaat-generaal. Was
destijds wel bekend dat Hunnik een narcistische stoornis had en een fantast was om op die manier aandacht te krijgen, nu is door de gedragsdeskundigen vastgesteld dat hij een fantast was met de verhoogde neiging om later verkregen informatie te presenteren als informatie die eerder door hem is
waargenomen. De deskundigen leggen nu een verband tussen de door hen vastgestelde psychopathologie en het afleggen van de bekentenissen van Hunnik. De advocaat-generaal: "Daarmee zijn ze niet geloofwaardig en kunnen dan ook niet langer voor het bewijs worden gebruikt." Ander bewijs, dat niet
te herleiden is naar Hunnik als bron, is er niet. Er waren geen `directe' getuigen. Technisch bewijs waaruit zijn betrokkenheid zou blijken, is niet gevonden.

Hunnik werd in 1984 zowel door de rechtbank als het hof veroordeeld voor doodslag tot twee jaar cel en TBR (nu TBS). Hij kwam in 1990 op vrije voeten.

Het delict
Op 10 november 1981 raakte Bart van de Laar, destijds een bekende producer van Nederlandse artiesten, in zijn woning in Hilversum zwaargewond door een schotwond in zijn hoofd. Enkele dagen later is hij, zonder nog bij kennis te zijn geweest, aan zijn verwondingen overleden.

Martien Hunnik
Kort nadat Van de Laar was overleden meldde Martien Hunnik zich bij de politie als getuige. Dit leidde toen nog niet tot een verdenking. Hij werd als verdachte aangemerkt nadat hij kort achter elkaar in januari 1983 (telkens onder een valse naam) de politie had gebeld en daarin zichzelf
aanwees als de man die meer van de moord zou weten. Nadat zijn stem werd herkend als een en dezelfde persoon en de politie wist dat Hunnik de beller was, werd hij op 17 januari 1983 door de politie gehoord als getuige. Tijdens dit verhoor werd hij al snel zelf als verdachte aangemerkt en
dezelfde avond legde hij een bekennende verklaring af. Enkele maanden na zijn (herhaalde) bekennende verklaringen zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, kwam hij terug op zijn bekentenissen.

Veroordelingen
Hunnik werd in 1984 door de rechtbank Amsterdam (6 februari) en het hof Amsterdam (16 augustus) veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf en TBR (nu TBS) wegens doodslag. Hunnik stelde cassatie in maar heeft dit later (in september 1984) ingetrokken. Hij zat bijna acht jaar in detentie en
behandeling. Hij kwam in 1990 op vrije voeten.

Herziening
Nieuwe informatie leidde ertoe dat het OM en de advocaten de zaak in maart 2013 onder de aandacht van de PG bij de Hoge Raad brachten. Dit heeft geleid tot een nader onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Dit onderzoek was mogelijk naar aanleiding van de wijziging van de
herzieningsregeling in juni 2012. De onderzoeksresultaten leidden medio 2014 tot een vordering tot herziening. Op 2 december 2014 besloot de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek voorafgaand aan een eventuele herziening van de zaak. Dit onderzoek bestond uit een gedragskundig onderzoek
naar de persoon van Hunnik. Na het afgeronde nadere onderzoek verklaarde de Hoge Raad op 26 mei 2015 de herziening gegrond en verwees de zaak naar het gerechtshof in Den Haag om opnieuw te worden behandeld. De Hoge Raad kwam tot zijn oordeel op basis van de resultaten van het verrichte
onderzoek. Volgens de deskundigen bestaat er een verband tussen de vastgestelde psychopathologie en de door Hunnik afgelegde bekentenissen. De Hoge Raad oordeelde dat daarmee zodanig ernstig getwijfeld kan worden aan de geloofwaardigheid van de bekentenissen dat het hof, als het daarmee bekend
was geweest, deze verklaringen niet voor het bewijs zou hebben gebruikt. De onderzoeksresultaten van de nieuwe deskundigenrapportage werden dan ook als novum aangemerkt.

Deel dit op

*