Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:211

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:211

Datum uitspraak: 07-06-2016

Datum publicatie: 08-06-2016

Zaaknummer(s): c2015.357

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager is door de aangeklaagde orthopedisch chirurg voor de tweede maal aan zijn heup geopereerd. Na deze operatie heeft de behandelend neuroloog geoordeeld dat er sprake is van neuropathie van de nervus femoralis. Klager verwijt de aangeklaagde orthopedisch chirurg - zakelijk weergegeven - dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door hem zonder indicatie te opereren. Klager stelt dat de orthopedisch chirurg niet tot een operatie had moeten overgaan nu de cup op de juiste plek bleek te zitten. Er was dus geen reden om de cup te vervangen. Klager stelt dat hij als gevolg van onnodig operatief ingrijpen blijvend is geinvalideerd. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.357 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A. van der Weijden, advocaat te Haarlem

tegen

J., orthopedisch chirurg, werkzaam te D, verweerder in beide instanties, gemachtigde : mr. D.N.R. Wegerif, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen orthopedisch chirurg J. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 juli 2015, onder nummer 14/344 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2016, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. van der Weijden alsmede de arts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.N.R. Wegerif. Voorts zijn verschenen als deskundigen van de zijde van klager orthopedisch chirurg E. en radioloog/medisch adviseur F.. Beide deskundigen zijn door het Centraal Tuchtcollege gehoord.

De zaak is over en weer bepleit. Beide gemachtigden hebben dat gedaan aan de hand van pleitnota's die hij aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als orthopedisch chirurg verbonden aan het G.-Ziekenhuis in D. (hierna: het G.).

2.2. Klager is verband met rugklachten door zijn huisarts verwezen naar een neuroloog in verband met pijnklachten in lies-, bil en rug. De neuroloog heeft een MRI-scan laten maken vanwege verdenking van een hernia. Een hernia is daarbij niet vastgesteld waarna klager is verwezen naar de orthopedisch chirurg H., eveneens werkzaam in het G.. Om te kunnen vaststellen of klagers klachten werden veroorzaakt door een aandoening van hetheupgewricht heeft H. bij klager op 10 december 2007 een marcainisatie-onderzoek (verdoving van het heupgewricht) verricht. Op 27 maart 2008 heeft verweerder een MRI-scan van de rechterheup van klager laten maken en op 2 april 2008 is een roentgenfoto van de lumbale wervelkolom gemaakt. Hieruit is opgemaakt dat sprake was van kraakbeendikteverlies en een degenaratieve verandering aan de rug. Vervolgens heeft H. C. (hierna: C.) geconsulteerd met het verzoek zijn bevindingen uit anamnese en onderzoek te bestuderen en hem te adviseren over een eventueel verder behandeltraject vanwege klagers aanhoudende klachten aan de rechterheup.

2.3. Op 15 mei 2008 heeft verweerder klager onderzocht. Op basis van dit onderzoek, de ernst van de klachten van klager, de bevindingen uit de anamnese en het onderzoek van H. heeft C. besloten tot het plaatsen van een totale heupprothese rechts. Klager is op 23 juni 2008 door C. geopereerd. Postoperatief deden zich geen bijzonderheden voor en klager is in goede conditie ontslagen.

2.4. Op 1 juli 2008 heeft klager contact gezocht met arts in opleiding orthopedie vanwege een pijnlijke knap in het bovenbeen bij het opstaan. De arts heeft geconcludeerd dat waarschijnlijk sprake was van een gesprongen hechting. Op 7 juli 2008 heeft klager tijdens een telefonisch consult verteld dat het heel goed ging. Op 6 augustus 2008 heeft klager deelgenomen aan een met andere patienten gezamenlijke controle-afspraak. Het onderzoeksresultaat van een op dat moment gemaakte roentgenfoto luidt:

'(..)

KLINISCHE VRAAGSTELLING:

Controle.

BEKKEN + HEUP RECHTS

Na resurfacing rechter heup. Goede stand conform 01.07.2008.

CONCLUSIE:

Na resufacing rechter heup. Goede stand conform 01.07.2008. (..)'

2.5. Op 11 september 2008 en 14 januari 2009 heeft C. klager onderzocht in verband met een routinecontrole en roentgenfoto's gemaakt. Daaruit bleek dat de stand van de cup niet was veranderd.

2.6. Op 27 mei 2009 heeft C. klager opnieuw onderzocht in verband met liesklachten. C. heeft daarop besloten contact te zoeken met verweerder en desituatie van klager met hem te bespreken, waarna klager is geadviseerd het beloop af te wachten en na een paar maanden opnieuw een foto te laten maken.

2.7. Op 24 juni 2009 heeft klager telefonisch contact opgenomen met C. en verzocht om niet langer af te wachten en een revisie van de kom uit te voeren. In het medisch dossier staat daarover genoteerd:

`(..) Heeft gebeld wilgraag revisie kom op kortere termijn dan najaar. Op de lijst gezet bij J. voor deze zomer. Voor en nadelen bekend. (..)'

2.8. Op 6 augustus 2009 is er bij klager een roentgenfoto gemaakt. In het verslag van de radioloog staat:

` KLINISCHE VRAAGSTELLING:

Pre-op. Planning.

X-BEKKEN

Bekkenopname voor pre-operatieve planning. Resurfacing heup rechts. Geen nieuwe gezichtspunten ten opzichte van 27-05-09,

CONCLUSIE :

Geen nieuwe gezichtspunten.'

2.9. Op 31 augustus 2009 heeft verweerder met klager en zijn echtgenote gesproken. In het medisch dossier staat daarover vermeld:

` Anamnese

3 dagen na ontslag ziekenhuis, na opstaan, harde droge tik gevolgd, gevoeld door pijn rechter lies. Sindsdien geen dag zonder pijn. Wilt dat er wat aan gedaan wordt.

(..)

Aanvullend onderzoek

X-bekken: rsh rechts in situ, 58gr inclinatie, lichte opheldering rondom cup.

Diagnose

Pijnklachten persisterend na rsh heup rechts, verdacht van loslating cup.

Beleid

Uitgebreid uitleg gegeven aan patient en echtgenote. Advies: revisie, omzetten naar THP rechts. Er is uitgebreid gesproken over de alternatieven, de mogelijkheid op complicaties, en de nabehandeling. Een folder is meegegeven. (..)'. Verweerder heeft ook aan de huisarts van klager gemeld dat tot een operatie is besloten.

2.10. Op 29 september 2009 heeft verweerder klager geopereerd. In het operatieverslag staat` (..) Cup fraai in situ (..) Cup losgetikt met drevel, (..). Na goede maat pasprothese, controle op grip en diepte, deze geplaatst.(..)'

2.11. Kort na de operatie heeft de behandelend neuroloog van klager geoordeeld dat sprake is van neuropathie van de nervus femoralis rechts, waarna klager een revalidatie-traject is gestart. Klager kampt nog steeds met klachten.

2.12. Beide partijen hebben in deze procedure rapporten van partij-deskundigen overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten.

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door hem zonder indicatie te opereren. Klager stelt dat verweerder niet tot een operatie had moeten overgaan nu de cup op de juiste plek bleek te zitten. Er was dus geen reden om de cup te vervangen. Klager stelt dat hij als gevolg van dit onnodig operatief ingrijpen blijvend is geinvalideerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Het college heeft kennis genomen van de rapporten van de partijdeskundigen. Het college zal zich voor het oordeel in deze tuchtprocedure baseren op haar eigen expertise en deskundigheid ter zake.

5.3. De vraag ligt voor of verweerder klager heeft geopereerd zonder dat daarvoor een indicatie bestond. Het college beantwoordt die vraag ontkennend. Op 27 mei 2009 heeft verweerder samen met C. klager geadviseerd in de aankomende maanden het beloop van zijn pijnklachten af te wachten. Vervolgens heeft klager in juni 2009 verzocht om een operatie. Verweerder heeft daarop bij klager in augustus 2009 een pre-operatieve roentgenfoto laten maken. Op basis van het verloop na de eerste operatie, de beschikbare roentgenfoto's, waaronder die van augustus 2009, en de pijnklachten die klager ervaarde, mocht verweerder er redelijkerwijs vanuit gaan dat de kans bestond dat de cup had los gelaten. Een operatie was reeds daarmee geindiceerd, waarbij verweerder terecht de wens van klager om geopereerd te worden heeft betrokken. Blijkens het medisch dossier heeft verweerder met klager de alternatieven besproken, maar voldeden die niet. Vervolgens is tijdens de operatie gebleken dat de cup wel op z'n plaats zat (dus `in situ'), maar niet was vastgegroeid. Het vervangen van de cup was derhalve noodzakelijk. Dat tijdens de operatie gebleken is de cup niet had losgelaten, zoals verweerder in eerste instantie dacht, maar niet was vastgegroeid c.q. was verschoven, maakt het oordeel van het college niet anders en laat onverlet dat verweerder op goede gronden in samenspraak met klager tot een operatie heeft besloten. Hoewel het uiteraard voor klager te betreuren valt dat na de operatie een complicatie is opgetreden, leidend tot een invaliderende situatie, kan het college niet vaststellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in hoger beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot oplegging van een maatregel.

4.2 De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - het beroep geheel te verwerpen en de bestreden beslissing te bevestigen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich derhalve geheel met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust en neemt dit oordeel over. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende toe te voegen.

Het Centraal Tuchtcollege isna uitvoerige bestudering van het aangeleverde beeldmateriaal en nadat beide partijdeskundigen op essentiele punten ter terechtzitting in beroep zijn gehoordtot de conclusie gekomen dat de arts op basis van het verloop na de eerste operatie, de beschikbare roentgenfoto's ( waaronder die van augustus 2009), de persisterende pijnklachten in de lies en de opgedane kennis over de Durom cup er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de aanmerkelijke kans bestond dat de cup had los gelaten. Dit werd ook bevestigd doordat de cup niet zoals gebruikelijk muurvast in het bekken was ingegroeid maar al met enkele tikjes met de drevel loskwam. Dat de cup wel op de juiste plaats zat doet daaraan niet af.

De re-operatie (van de resurfacing prothese naar een conventionele totale heupprothese) was daarmee geindiceerd, waarbij de arts terecht ook de wens van klager om wederom geopereerd te worden heeft betrokken.

4.4 Gelet op het bovenstaande dient het beroep van klager te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter; mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

7 juni 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.