Uitspraak 201505225/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1727

201505225/1/A1.

Datum uitspraak: 22 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2015 in zaak nr. 14/4136 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van omgevingsvergunningen 933385 en 236473 veranderen en vergroten van het gebouw op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) met bestemming daarvan tot hotel.

Bij uitspraak van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.L. Haverkate, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is eigenaar van het pand op het perceel. [appellant] heeft op 1 november 2011 een zogeheten beginselaanvraag ingediend voor het oprichten van een hotel met tien kamers op het perceel.

Op 20 april 2012 is het door het college vastgestelde Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 (hierna: het Hotelbeleid) in werking getreden.

Op 30 januari 2013 heeft [appellant] de beginselaanvraag gewijzigd in die zin dat het aantal kamers is gewijzigd naar negen.

Bij brief van 12 april 2013 heeft het college [appellant] medegedeeld dat zijn beginselaanvraag van 30 januari 2013 valt binnen het voorkeursgebied waarin hotelontwikkeling wenselijk is en dat er quotum beschikbaar is. Voorts is hem meegedeeld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad", maar dat de beginselaanvraag in overeenstemming is met de ruimtelijke criteria van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 en dat de bereidheid bestaat om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3-o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) medewerking aan het bouwplan te verlenen. [appellant] is erop gewezen dat de quotumreservering vervalt, indien hij binnen 26 weken na dagtekening van de brief van 12 april 2013 geen volledige aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend.

Ondertussen had het college [appellant] bij besluit van 19 april 2012 (met kenmerk 236473) omgevingsvergunning verleend voor het, na sloop van het pand op het perceel, bouwen van een gebouw, bestaande uit vier bouwlagen en een kap, met bestemming daarvan tot winkel, kantoorruimte en bergruimte. Bij besluit van 11 oktober 2013 (met kenmerk 933385) heeft het college [appellant] omgevingsvergunning verleend voor bouwen in afwijking van omgevingsvergunning 236473, waarbij de afwijking bestaat uit het maken van een kelder onder het gebouw met behoud van de bestemming van het gebouw tot winkel, kantoorruimte en bergruimte.

Op 10 oktober 2013 heeft [appellant] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een bouwwerk op het perceel en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (hierna: de aanvraag). [appellant] heeft bij die aanvraag vermeld dat sprake is van bouwen in afwijking van de omgevingsvergunningen 236473 en 933385, waarbij de afwijking bestaat uit het veranderen en het vergroten van het pand ten behoeve van een hotel. Het college heeft [appellant] bij brief van 2 december 2013 op de hoogte gebracht van zijn voornemen de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft onder meer aangegeven dat de aanvraag afwijkt van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013. Zo is er een vijfde bouwlaag toegevoegd, waardoor het plan niet alleen wat betreft het voorgenomen gebruik, maar ook wat betreft de maximale bouwhoogte afwijkt van het bestemmingsplan. Verder is in de aanvraag volgens het college sprake van elf kamers, terwijl het toegekende quotum zag op negen kamers. Omdat de aanvraag niet is gebaseerd op de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013, voldoet het bouwplan niet aan de voorwaarden van het overgangsrecht uit het Hotelbeleid om nog uitvoering te kunnen geven aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 en het op basis daarvan toegekende quotum, aldus het college. Om die reden moet het bouwplan getoetst worden aan het Hotelbeleid en op grond van dat beleid is hoteluitbreiding niet mogelijk, aldus het college.

[appellant] heeft naar aanleiding van dit voornemen op 21 januari 2014 een zienswijze naar voren gebracht. Daarin heeft [appellant] de aanvraag en het bouwplan aangepast en in overeenstemming gebracht met de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013.

Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Volgens het college is de aanvraag in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Gemengd 1" en de daarbij behorende bebouwingsregels. Het college heeft in het besluit van 28 mei 2014 vermeld dat de aanvraag op twee punten afwijkt van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 - er is een vijfde bouwlaag aan het pand toegevoegd en er is voorzien in elf kamers - en dat het bouwplan daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht van het Hotelbeleid om nog aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 toepassing te kunnen geven. Toetsing aan het Hotelbeleid leidt tot afwijzing van de aanvraag, aldus het college. Met betrekking tot de in de zienswijze aangepaste bouwaanvraag en -tekeningen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in de aangepaste bouwtekeningen een bouwlaag is geschrapt en dat er negen hotelkamers in het bouwplan zijn opgenomen. Deze wijzigingen kunnen volgens het college niet worden aangemerkt als wijzigingen van ondergeschikte aard en kunnen niet binnen het bestek van de aangevraagde omgevingsvergunning worden betrokken. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college de gevraagde omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwplan uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het bepaalde onder c is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwplan uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

(...)

3DEG indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

3. Het college toetst alle hotelinitiatieven aan het Hotelbeleid. Dit beleid bestaat uit twee delen. In Deel I wordt het beleidskader beschreven waarbinnen hotelontwikkeling in de binnenstad van Amsterdam kan plaatsvinden. Deel II bevat de beleidsregels waaraan alle hotelinitiatieven moeten voldoen.

In paragraaf 4.1 van Deel I van het Hotelbeleid is bepaald:

"Jordaan, Haarlemmerbuurt (met uitzondering van het Haarlemmerplein), Westelijke Eilanden, Weteringbuurt en Uilenburg: het dagelijks bestuur zal in deze gebieden niet meewerken aan hotelontwikkeling. Het betreft hier dichtbevolkte gebieden met een karakteristiek van veel kleine, smalle panden en smalle straten die minder goed ontsloten worden en daardoor minder geschikt zijn voor hotelontwikkeling. In de gebieden zijn weinig grote panden aanwezig. Het aandeel wonen is weliswaar hoog in deze gebieden, maar dat is niet vanwege het ontbreken van de functies recreeren en werken. Met name op de bredere radialen en ook in een aantal dwarsstraten zijn juist veel recreatieve functies, kantoren en bedrijfjes aanwezig. Het aandeel wonen in de gebieden is hoog vanwege de schaalgrootte van panden en woningen; veel kleine, smalle panden met daarin veel kleine woningen. Hotelontwikkeling kan in deze gebieden snel tot overlast leiden en tot aantasting van het woon- en leefklimaat alsmede tot een aantasting van de bouwkundige structuur van de panden. De combinatie van veel kleine panden met daarin veel kleine woningen leidt ertoe dat hotelontwikkeling in deze gebieden direct tot gevolg heeft dat er veel woningen worden onttrokken waardoor de balans wonen/werken/recreeren in de binnenstad zal verslechteren en de druk op de woningmarkt in de binnenstad nog verder zal toenemen."

In paragraaf 2.4 van Deel II van het Hotelbeleid is bepaald:

"Bij het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 zijn procedureafspraken vastgesteld door het dagelijks bestuur. In de procedureafspraken was vastgelegd dat een initiatiefnemer een aanvraag kon indienen voor een hotel(uitbreiding) in een quotumgebied. Onder een aanvraag werd verstaan:

- een officiele bouwaanvraag;

- een beginselaanvraag;

(...)

Als een aanvraag voldeed aan de criteria uit het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011, ontving de initiatiefnemer een brief inhoudende een reservering voor het aangevraagde aantal kamers in het betreffende quotumgebied. Aanvragen die waren ingediend met een beginselaanvraag dienden binnen 26 weken na verzending van de bevestigingsbrief geformaliseerd te worden tot een officiele aanvraag, anders verviel de quotumreservering.

(...)

Overgangsrecht

In zijn algemeenheid geldt dat aanvragen om bouwvergunning/ omgevingsvergunning die zijn gedaan voor de inwerkingtreding van het nieuwe hotelbeleid zullen worden getoetst aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011.

Op aanvragen om omgevingsvergunning die zijn gedaan op of na de dag van inwerkingtreding van het nieuwe Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 is het nieuwe hotelbeleid van toepassing.

(...)

Beginselaanvragen beschikbaar quotum

Indien een beginselaanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van het nieuwe hotelbeleid en binnen het betreffende gebied nog quotum beschikbaar is, wordt de initiatiefnemer een quotum toegekend, mits dat - voor zover gevraagd - nog aanwezig is en mits het initiatief aan de overige voorwaarden van het hotelbeleid voldoet. De initiatiefnemer dient binnen 26 weken na toekenning quotumreservering een formele aanvraag in te dienen. Daarna vervalt het quotum.

(...)"

4. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Gemengd 1". Niet in geschil is dat de aanvraag van 10 oktober 2013 na de inwerkingtreding van het Hotelbeleid is ingediend. Voorts is niet in geschil dat die aanvraag met de daarbij gevoegde bouwtekeningen ten aanzien van in ieder geval de bouwhoogte, het uiterlijk van het bouwplan en de indeling afwijkt van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013. De bouwhoogte van het bouwplan als omschreven in de beginselaanvraag bedroeg ongeveer 16 m, waarbij het ging om een gebouw bestaande uit een kelder, vier bouwlagen en een kap. De bouwhoogte van het bouwplan bedraagt ongeveer 18,5 m, waarbij het gaat om een gebouw, bestaande uit een kelder, vijf bouwlagen en een kap. Verder was in de beginselaanvraag sprake van een hotelkamer op de begane grond en twee hotelkamers per verdieping (in totaal negen kamers). Het bouwplan voorziet in elf kamers, namelijk een kamer met douche en toilet op de begane grond en twee hotelkamers per verdieping op de eerste tot en met vijfde verdieping.

Hogerberoepsgronden

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag volgens het overgangsrecht van het Hotelbeleid aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 moet worden getoetst en dat op basis van dat beleid de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat voor toetsing aan laatstgenoemd beleid de aanvraag niet identiek behoefde te zijn aan de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 en dat in de aanvraag (architectonische) wijzigingen mochten worden aangebracht ten opzichte van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 en de omgevingsvergunning van 19 april 2012.

5.1. Het college heeft in zijn brief van 12 april 2013 naar aanleiding van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 vermeld:

"(...) Op 19 april 2012 is onder OLO 236473 omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw na sloop van het gebouw [locatie] met bestemming daarvan tot winkel, kantoorruimte en bergruimte. Het bouwvolume in deze gewijzigde beginselaanvraag is overeenkomstig omgevingsvergunning OLO 236473, behalve de nieuwe kelder. (...) Uw verzoek is getoetst aan de ruimtelijke criteria van het hotelbeleid 2008-2011. Interne functiemenging is niet van toepassing, het hele gebouw wordt hotel. Externe functiemenging en kwaliteitsimpuls zijn neutraal: wordt niet verbeterd, maar komt niet in het geding. Aan de buitenkant blijft het gebouw onveranderd ten opzichte van de vergunde situatie. De uitstraling van het gebouw richting zijn omgeving wijzigt ook niet. Het gebouw met de vergunde bouw- en goothoogte voegt zich goed in de gevelwand. Negen hotelkamers leiden niet tot een verkeersaantrekking die nader onderzocht dient te worden.

Het gebouw neemt een perceel in beslag. Het criterium parcellering is niet van toepassing. Architectonische kwaliteit is evenmin van toepassing, omdat aan de buitenkant van het pand geen veranderingen plaatsvinden. (...)

Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van het hotelbeleid 2008-2011 komt u in aanmerking voor een reservering van negen hotelkamers in het nog op te richten gebouw [locatie].

Het dagelijks bestuur is bereid medewerking te verlenen aan de procedure voor omzetting naar hotel.

Het dagelijks bestuur is bereid medewerking te verlenen onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3-o, van de Wabo. (...)

Uw verzoek is alleen getoetst aan het hotelbeleid en het bestemmingsplan en niet aan de overige eisen die de Wabo stelt. De volledige toetsing zal plaatsvinden bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning. (...) De reservering vervalt indien u 26 weken na dagtekening van deze brief geen volledige aanvraag omgevingsvergunning via het Omgevingsloket heeft ingediend. (...)"

5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van het college van 12 april 2013 bezien in het licht van het in het Hotelbeleid 2008-2011 neergelegde systeem, voldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de aanvraag niet op wezenlijke punten mocht afwijken van de al eerder verleende omgevingsvergunning van 19 april 2012 en de daaropvolgende gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat in de brief van 12 april 2013 uitdrukkelijk wordt verwezen naar de eerder verleende omgevingsvergunning van 19 april 2012. Daarnaast bevestigt de brief van 12 april 2013 het door het college ter zitting van de rechtbank ingenomen standpunt dat bij beoordeling van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 niet slechts het daarin genoemde aantal gevraagde hotelkamers is beoordeeld in verband met de over de quotumreservering te nemen beslissing. Om die reden dienden bij de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 ook de bouwtekeningen te worden overlegd, aldus het college ter zitting van de rechtbank. Uit de brief van 12 april 2013 blijkt ook dat die bouwtekeningen zijn vergeleken met de eerder vergunde situatie onder meer voor wat betreft de buitenkant van het al vergunde gebouw en de reeds vergunde bouw- en goothoogte. Het bij die aanvraag ingediende plan is voorts getoetst aan de ruimtelijke criteria van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011, zoals blijkt uit de opmerkingen over het niet van toepassing zijn van de criteria parcellering en architectonische kwaliteit. [appellant] heeft dit ter zitting van de rechtbank niet bestreden.

Voor het oordeel dat de aanvraag, die [appellant] binnen 26 weken na dagtekening van de brief van 12 april 2013 heeft ingediend, niet op wezenlijke punten mocht afwijken van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 wordt voorts steun gevonden in de Procedureafspraken Hotelontwikkeling in stadsdeel centrum 2008-2011, behorend bij het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011, waarin staat dat de reservering een voorlopig recht geeft op het realiseren van maximaal het aantal kamers in de beginselaanvraag en dat die aanvraag binnen 26 weken moet leiden tot een volledige bouwaanvraag voor hetzelfde pand. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, wijkt de aanvraag op wezenlijke punten af van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013, zodat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] geen aanspraak meer kon maken op toetsing van die aanvraag aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011.

Het betoog faalt.

6. Het betoog van [appellant] dat na de inwerkingtreding van het Hotelbeleid ingediende formele aanvragen aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 dienen te worden getoetst, ongeacht of de bijbehorende quotumreservering voor of na de inwerkingtreding van het Hotelbeleid is toegekend, faalt, nu dit betoog berust op een onjuiste lezing van het overgangsrecht van het Hotelbeleid.

7. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de bij zijn zienswijze aangebrachte wijzigingen van ondergeschikte aard zijn. Volgens de bouwtekeningen die zijn gevoegd bij de zienswijze is de bouwhoogte van het pand ongeveer 16 m en bestaat het pand uit een kelder, vier bouwlagen en een kap. Verder is sprake van twee hotelkamers op de eerste, tweede en vierde verdieping en van drie hotelkamers op de derde verdieping. Ten opzichte van de aanvraag is derhalve sprake van een wijziging van de bouwhoogte van 18,5 m naar 16 m, een wijziging van vijf naar vier bouwlagen en een wijziging van de indeling van het pand.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard, nu de wijzigingen in vergelijking met het oorspronkelijke bouwplan in betekenende mate ingrijpen op het bouwvolume, de uiterlijke verschijningsvorm van het pand, de uitstraling naar de omgeving en de wijze waarop het pand is ingedeeld. Het door [appellant] ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2530, leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak, anders dan in zijn geval, door de wijzigingen van het bouwplan de uiterlijke verschijningsvorm en de bovengrondse situering van het in dat bouwplan voorziene pand vrijwel ongewijzigd zijn gebleven. Het college heeft de door [appellant] bij de zienswijze aangebrachte wijzigingen dan ook terecht niet bij zijn beoordeling van de aanvraag van 10 oktober 2013 betrokken.

Daaraan doet niet af dat het bouwplan in de zienswijze in overeenstemming is gebracht met het bouwplan als bedoeld in de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013. Nu de bij de zienswijze aangebrachte wijzigingen niet van ondergeschikte aard zijn ten opzichte van de aanvraag van 10 oktober 2013, moet de bij de zienswijze ingediende gewijzigde aanvraag worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag, welke aanvraag buiten de termijn van 26 weken als bedoeld in paragraaf 2.4 van Deel II van het Hotelbeleid is ingediend. Ter beoordeling ligt derhalve voor de aanvraag om omgevingsvergunning zoals die op 10 oktober 2013 is ingediend, welke aanvraag het college terecht heeft getoetst aan het Hotelbeleid, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen.

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Daartoe voert hij aan dat hem van de zijde van het college bestuurlijke toezeggingen zijn gedaan aangaande de maximale bouwhoogte van het pand en de realisering van negen kamers in het pand. Volgens [appellant] valt het bouwplan binnen de maximale bouwhoogte als vermeld in de brief van het college van 22 mei 2012. In die brief staat dat voor het pand een maximale goot- en bouwhoogte van 16 m respectievelijk 18,5 m zal gelden, aldus [appellant].

8.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht verworpen. Anders dan [appellant] betoogt, kon hij aan de brief van het college van 22 mei 2012 niet het vertrouwen ontlenen dat zijn aanvraag voor het realiseren van een pand met een bouwhoogte van 18,5 m zou worden gehonoreerd. In deze brief is weliswaar vermeld dat voor het pand de maximale goot- en bouwhoogte van 16 m respectievelijk 18,5 m zal worden toegepast, maar tegelijk is daarin het voorbehoud gemaakt dat vergunningverlening voor een bouwplan met deze hoogten pas mogelijk is na het doorlopen van een uitgebreide procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Van een concrete ondubbelzinnige toezegging van het college aan [appellant] om het pand hoger te mogen bouwen dan 16 m is niet gebleken. Bovendien heeft [appellant] na de brief van 22 mei 2012 een beginselaanvraag ingediend voor een hotelpand met negen kamers met een bouwhoogte van 16 m, voor welke aanvraag door het college bij brief van 12 april 2013 een quotumreservering is toegekend. Daarin achtte het college slechts aanvaardbaar een pand met een bouwhoogte van 16 m.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat de formele aanvragen voor de panden aan de Weteringschans 251, het Oosteinde 15-17, de Bickersgracht 1 en de Rozenstraat 8-14/12-16 aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 zijn getoetst, terwijl in die gevallen, zoals ook in zijn geval, de beginselaanvraag voor en de formele aanvraag na de inwerkingtreding van het Hotelbeleid is ingediend.

9.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij de formele aanvraag voor de panden aan de Weteringschans 251, het Oosteinde 15-17, de Rozenstraat 8-14/12-16 en de Bickersgracht 1 het bij de quotumreservering toegekende aantal kamers niet is overschreden, zodat deze aanvragen op basis van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 beoordeeld konden worden. De verwijzing door [appellant] naar het pand aan de Haarlemmerstraat 116 gaat niet op, omdat de omgevingsvergunning voor dit pand is verleend toen het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 nog van kracht was. De verwijzing door [appellant] naar het pand aan het Thorbeckeplein 15-17 gaat evenmin op, nu voor het Thorbeckeplein in het Hotelbeleid een uitzondering is gemaakt. Voor de overige door [appellant] aangevoerde adressen geldt dat [appellant] niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het gelijke gevallen betreft dan wel dat de aangebrachte wijzigingen in de desbetreffende bouwplannen wijzigingen van niet ondergeschikte aard betreffen.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt ten slotte dat de weigering van het college om omgevingsvergunning te verlenen in strijd is met de proportionaliteitseis uit artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol bij het EVRM). Daartoe voert hij aan dat hem wel een omgevingsvergunning zou zijn verleend, indien de aanvraag in overeenstemming zou zijn geweest met de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013.

10.1. Voor zover de weigering om omgevingsvergunning te verlenen al is aan te merken als een aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom van [appellant], laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, onverlet. De ter plaatse geldende bestemmingsplanregeling en de toepassing daarvan is een zodanige regulering. Met die regulering is naar het oordeel van de Afdeling een goede balans bereikt tussen de bescherming van de belangen van het individu en het algemeen belang (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:89).

Het betoog faalt.

11. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de aanvraag terecht aan het Hotelbeleid heeft getoetst en het college, gelet op dit beleid, de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren, nu ingevolge dit beleid hotelontwikkeling op het perceel niet mogelijk is.

12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J. Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Slump w.g. Graaff-Haasnoot

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016

531-828.