Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZCTG:2016:243

ECLI:NL:TGZCTG:2016:243

Datum uitspraak: 07-07-2016

Datum publicatie: 07-07-2016

Zaaknummer(s): c2016.006

Onderwerp: Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster leed aan een depressie met automutilatie en heeft zich meerdere malen suicidaal uitgelaten. De aangeklaagde bedrijfsarts is werkzaam bij de Arbodienst van haar werkgever. Op zeker moment wordt na overleg tussen de crisisdienst en de bedrijfsarts mevrouw door de politie meegenomen naar een instelling op basis van een IBS. Klaagster verwijt de bedrijfsarts: 1. de manier waarop alles is gegaan rondom de opname bij de instelling, de bedrijfsarts had contact moeten opnemen met de familie van klaagster, haar schoonzuster was onderweg om haar op te halen van het werk; 2. de schending van haar privacy, het contact met de huisarts en de informatie-uitwisseling met de werkgever; 3. dat er geen juiste informatie over haar is verstrekt over de contacten met de bedrijfsarts en de werkgever; 4. dat vanaf de consulten met de bedrijfsarts haar geestelijke en lichamelijke gezondheid er steeds meer op achteruit ging. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond af en gelast de publicatie na het onherroepelijk worden. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.006 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, wonende te D., (destijds) werkende te Utrecht,

verweerder in beide instanties, gemachtigde : mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 9 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 november 2015, onder nummer 048/2015 heeft dat College de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen en de publicatie gelast na het onherroepelijk worden.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 juni 2016, waar zijn verschenen klaagster vergezeld van haar moeder en broer, alsmede de bedrijfsarts bijgestaan door mr. O.L. Nunes.

De zaak is over en weer bepleit. De bedrijfsarts heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier met betrekking tot klaagster) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1963, was woonachtig bij haar bejaarde moeder en werkte 36 uur per week bij een bank. Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij de Arbodienst van deze bank.

In een eerste memo vermeldde verweerder op 15 maart 2011 onder meer met betrekking tot klaagster:

"uitval in dec met flauwvallen. Prima mdw., woont bij moeder, veel verantwoordelijkheid jegens familie. Kan bij moeder niets goed doen, slecht zelf beeld. Leeft niet gezond"

In een memo van 5 oktober 2012 noteerde verweerder:

"lang gewerkt bij deze bank. Naar andere bank gegaan. Toen teruggekomen. Gaat heel slecht met haar. Verschuift dag en nacht ritme. Doet nu studie. Moet van teamleider verzekeren gaan doen. , ligt niet haar hart. Heeft hulp nodig, gaat zo verkeerd. Psychotherapie.?"

Op 8 oktober 2012 noteerde verweerder:

"Bekend met woede aanvallen auto mutilatie , denkt dat zij het niet goed doet. Slecht zelfbeeld. Woont bij moeder 80 jaar, Moeder heeft vorig jaar mi gehad. En gebroken heup (...) Is heel moe, heeft geen grip meer Concl: ongediff somatoforme st. Loopt op tenen. Heel hoog arbeidsethios."

Verweerder maakte op 15 oktober 2012 melding over het contact met klaagster in het kader van het telefonisch verzuimgerelateerd spreekuur en noteerde scores van de eerder door klaagster ingevulde UBOS-vragenlijst. Op 19 oktober 2012 had verweerder spreekuurcontact met klaagster, waarna hij haar en de werkgeefster adviseerde de belasting te verlagen naar bijvoorbeeld 3 uur per dag, geen tijd- en tempodruk, niet-complexe taken en regelruimte en frequent inlassen van herstelmomenten. Verder adviseerde hij de belastbaarheid te verhogen door inschakeling van een psycholoog.

Verweerder en klaagster hadden contact via de e-mail, waarna verweerder op

29 oktober 2012 naar aanleiding van een spreekuurcontact onder meer noteerde:

"Voelt zich niets: suicidaal wel gedachten maar niet concreet. (...) Afweging geen accuut gevaar.

Hulp op korte termijn."

Op 31 oktober 2012 schreef de leidinggevende van klaagster onder meer aan verweerder:

"Maar waar ik mij ernstig zorgen over maak is dat E. laatst bij haar kwam kijken en zij op haar PC tevoorschijn toverde met de woorden "zo voel ik mij vandaag": IK BEN NIETS. (...) Maar wij zijn toch wel bang dat ze misschien suicidaal is en we weten niet zo goed hoe we hier mee om moeten gaan. Graag jouw advies hier nog over."

Op 5 november 2012 noteerde verweerder onder meer:

"D: depressie met automutilatie (straffen niets waard zijn.) TS gedachten niet concreet. Gaat niet goed, ziet het niet meer zitten. Slaat zich zelf. Gaat achteruit. Gevraagd naar TS gedachten, heeft ze wel maar deze zijn niet concreet. Daarnaast wil zij samen met haar moeder dood en die wil niet. Overwegen wel of niet crises dienst in te schakelen. (...) mi nog geen direct gevaar. Wel moeilijke beslissing gezien risico daarom ook overleg met collega G. en F.. HA informeren mag ik niet, heeft geen vertrouwen in die man. Afspraak gemaakt mij bellen als zij het niet meer ziet zitten."

Op 9 november 2012 berichtte de psycholoog aan verweerder onder meer;

"Zij slaat zichzelf omdat zij vindt dat zij straf verdient.(...) Ik begrijp van cliente dat zij blauwe plekken heeft laten zien als een kreet van wanhoop. Van, stuur mij niet naar huis, dat kan ik echt niet aan."

Op 13 november 2012 meldde de psycholoog aan verweerder onder meer dat er sprake was bij klaagster van een matig ernstige depressie.

De leidinggevende van klaagster meldde intussen meermalen aan verweerder dat klaagster (nieuwe) collega's belastte met haar `verhaal' en dat dit moest stoppen. Zowel jegens haar collega's als jegens verweerder uitte klaagster zich suicidaal.

Op 27 november 2012 noteerde verweerder:

"Manager belt dat mw niet te handhaven is. Nu weer gesproken over pers. Problematiek. Suicidaal uitgelaten Mensen gaan zich zorgen maken kan zo niet doorgaan. Onrust op het werk. Afgesproken Woensdag naar bank 9.00 uur. Dan met mw. Bespreken dat ze naar huis gaat om te herstellen. (...) Collega G. situatie voorgelegd. , risico suicide besproken. Deelt visie. Zorgen voor vangnet, naar huisbrengen, moeder heeft slecht hart. HA inschakelen zo nodig. Lukt dat niet crisesdienst achter de hand."

en

"HA gevraagd of hij morgen beschikbaar is. Geeft aan dat collega er is., die kan ik bereiken als het nodig is. Zal / proberen met mevrouw samen naar de huisarts te komen of te bellen".

Op 30 november 2012 noteerde verweerder met betrekking tot hetgeen op 28 november 2012 was voorgevallen:

"gesprek met [naam leidinggevende] en mw. Aangegeven dat ik haar volledig ziek ga melden omdat de mensen op het werk onrustig werden van de suicide dreiging die zij met hun deelde. Dat dat ondanks de gesprekken en afspraken hierover gewoon is doorgegaan. (zowel ik als manager hebben meerdere keren hierover met haar gesproken). Ik geef aan dat ik haar met mgr/teamleider naar huis wil brengen (zal haar dan aan de huisarts overdragen)). Wil dat niet. Mw. Wordt heel boos, slaat hard tegen de ruiten. Aangegeven of naar huis brengen of naar crises dienst inschakelen. Wil niet naar huis gebracht. Gezien houding crises dienst ingeschakeld:

- mw. Heeft zich langere tijd al suicidaal uitgelaten

heeft de psycholoog afgezegd

- heeft mij niet geinformeerd

- erg overprikkeld, kijkt onrustig uit haar ogen

- mogelijk wanen (rand psychotisch) ik kan in haar hoofd kijken

- beperkt sociaal systeem.

- Overleg psy zien dit ook als potentieel risico.

Suicide risico mi te groot. Na overleg met mdw crises dienst psychiater die ook komt wordt mw. Door politie meegenomen naar het ziekenhuis dimens. Krijgt IBS

Contact huisarts: geinformeerd over opname/inschakelen crises dienst (zorg moeder)"

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

- de manier waarop alles is gegaan rondom de opname bij H., hij had contact moeten opnemen met de familie van klaagster, haar schoonzuster was onderweg om haar op te halen van het werk;

- de schending van haar privacy, het contact met de huisarts en de informatie-uitwisseling met de werkgever;

- dat er geen juiste informatie aan haar is verstrekt over de contacten met de bedrijfsarts en de werkgever;

- dat vanaf de consulten met verweerder haar geestelijke en lichamelijke gezondheid er steeds meer op achteruit ging.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de beslissing om de crisisdienst in te schakelen weloverwogen is geweest. Het besluit om klaagster met een IBS op te nemen was niet het zijne. Verder wijst hij erop dat hij intercollegiaal overleg heeft gehad. Met de huisarts heeft hij geen medisch-inhoudelijke informatie gedeeld, hij heeft deze er alleen op voorbereid dat klaagster zo nodig moest worden opgevangen. Dat hij informatie met de werkgever heeft gedeeld die hij uit privacyoverwegingen niet mocht delen is niet gebleken en wordt door hem ontkend. Verweerder was niet op de hoogte van het bestaan van een broer of schoonzus van klaagster, alleen dat zij een moeder op hoge leeftijd had.

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college stelt voorts voorop dat dit een voor een bedrijfsarts bijzondere situatie betrof. Het is alleszins voor te stellen dat verweerder zich ernstig zorgen maakte over de veiligheid van klaagster. Hij heeft er goed aan gedaan collega's te raadplegen en uitgebreid notities te maken in het dossier. Terecht heeft hij zich tevoren afgevraagd hoe, in het licht van de uitingen van klaagster dat zij het niet aankon als zij naar huis moest gaan, de zorg voor klaagster moest worden vormgegeven nadat zij te horen zou krijgen dat ze toch naar huis moest. Het is ongelukkig verlopen dat kennelijk ook een broer als contactpersoon was genoemd in het personeelsdossier van klaagster en dat zij op enig moment haar schoonzus had gebeld. Het staat echter niet vast dat verweerder dat wist en het lag ook op de weg van de werkgever om verweerder erover te informeren dat er ook een broer bekend was als contactpersoon. Derhalve voert het te ver om verweerder dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het getuigt van goede zorg dat verweerder in een situatie waarin er een conflict van plichten was, de huisarts heeft gebeld om de zorg voor klaagster, als zij naar huis zou komen, te regelen. Dat hij daarbij zijn geheimhoudingsplicht verder heeft geschonden dan noodzakelijk, is niet komen vast te staan. Gesteld voor de situatie dat klaagster niet naar huis wilde, heeft verweerder gezien het door hem als reeel in te schatten suiciderisico er goed aan gedaan de psychiater van de crisisdienst te bellen. Klaagster is onderzocht door eerst een spv-er en toen een psychiater en uiteindelijk is het diens beslissing geweest de procedure ter verkrijging van een IBS in gang te zetten. Dat ondersteunt verweerders inschatting dat er een reeel risico van gevaar voor klaagster was, hetgeen verder nog wordt onderbouwd door het gegeven dat klaagster tot 15 december 2012 opgenomen is geweest. Ten slotte kan het zo zijn zoals klaagster stelt dat vanaf de consulten met verweerder de geestelijke en lichamelijke gezondheid van klaagster er steeds op is achteruitgegaan, maar dat betekent nog niet dat dit aan verweerder is te wijten.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster heeft in beroep een drietal beroepsgronden aangevoerd.

In de eerste beroepsgrond stelt klaagster - zakelijk weergegeven - dat de bedrijfsarts, alvorens hij de crisisdienst inschakelde, bij de werkgever had moeten navragen wie er in het geval van calamiteiten geinformeerd diende te worden. Daarnaast verwijt klaagster de bedrijfsarts dat hij na de calamiteit nooit contact heeft opgenomen met de familie van klaagster.

In de tweede beroepsgrond betwist klaagster - kort samengevat - dat de bedrijfsarts niet op de hoogte was van het bestaan van de broer van klaagster terwijl in het medisch dossier staat dat de bedrijfsarts er niet aan heeft gedacht.

In de derde beroepsgrond stelt klaagster dat in het medisch dossier staat dat er informatie in 2014 bij haar huisarts moet worden opgevraagd en dat dat niet meer mogelijk was omdat klaagster inmiddels van huisarts was gewisseld, en voorts dat klaagster uitdrukkelijk had aangegeven dat er geen contact met haar huisarts mocht worden opgenomen.

4.2 De bedrijfsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, te bevestigen.

Beoordeling

4.3 De eerste en de tweede beroepsgrond lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de bedrijfsarts een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en die ook terecht heeft genomen. In de geschetste situatie waarbij de bedrijfsarts zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van klaagster, was zijn primaire zorg het tijdig inroepen van adequate medische hulp. Dat was in het onderhavige geval, waarin er sprake was van geestelijke nood, de crisisdienst. Dat klaagster in geestelijke nood verkeerde wordt onder meer bevestigd door de door klaagster in het geding gebrachte notities van I. (eerste pagina van het medisch dossier van klaagster bij H.) over de intake bij de crisisdienst. Dat de psychiater bij H. vervolgens in het gedrag van klaagster aanleiding heeft gezien om klaagster op te nemen met een in bewaring stelling (IBS) bevestigt de inschatting van de bedrijfsarts van de psychiatrische toestand waarin klaagster zich op dat moment bevond. Dat er bij de werkgever een calamiteitenformulier voorhanden was waarop naast de moeder ook de broer van klaagster als contactpersoon stond vermeld, doet aan het bovenstaande niet af aangezien het niet de taak van de bedrijfsarts is om de familie omtrent de ontstane situatie te informeren. Om genoemde reden kan ook de vraag of de bedrijfsarts wist van het bestaan van de broer als contactpersoon in het midden blijven. De impliciete stelling van klaagster dat de komst van haar broer of schoonzus het besluit van de psychiater tot haar opname met een IBS had kunnen voorkomen, heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt. Het verwijt van klaagster dat de bedrijfsarts na afloop van de crisissituatie nooit contact heeft opgenomen met klaagsters familie vormde in eerste aanleg geen onderdeel van de klacht en blijft derhalve in beroep buiten beschouwing. Deze beroepsgronden slagen niet.

Wat betreft de derde beroepsgrond merkt het Centraal Tuchtcollege op dat de notitie (zie: 30-01-2014 in het medisch dossier) dat in 2014 informatie bij klaagsters huisarts moest worden opgevraagd - wat hier verder ook van zij - niet afkomstig is van de bedrijfsarts maar van de arbeidsdeskundige. Overigens vormde dit verwijt in eerste aanleg geen onderdeel van de klacht en blijft derhalve ook op die grond in beroep buiten beschouwing.

Wat betreft de stelling van klaagster dat geen contact met de huisarts mocht worden opgenomen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het juist getuigt van goede zorg dat de bedrijfsarts (na intercollegiaal overleg), in de onderhavige situatie waarin er sprake was van conflict van plichten, vooraf heeft gebeld met klaagsters huisarts om de eventuele opvang van klaagster te regelen. De bedrijfsarts heeft nadien de huisarts alleen geinformeerd over het inschakelen van de crisisdienst, de opname van klaagster en bezorgdheid geuit voor klaagsters moeder. In beroep is derhalve niet komen vast te staan dat de bedrijfsarts zijn geheimhoudingsplicht verder heeft geschonden dan strikt noodzakelijk. Van schending van enige wettelijke regeling die beoogt de privacy van personen te beschermen, zoals klaagster stelt, is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook evenmin sprake. Deze beroepsgrond mist eveneens doel.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

4.5 Gelet op het bovenstaande dient het beroep van klaagster te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr.J.P. Fokker, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.