Nieuwe hoogleraar voor pasgeborenen

Dr. Enrico Lopriore is per 1 juli benoemd tot hoogleraar kindergeneeskunde, in het het bijzonder neonatologie en foetale geneeskunde. Hij houdt zich bezig met baby's die medische zorg nodig hebben, bijvoorbeeld vanwege ernstige bloedarmoede of het tweelingtransfusiesyndroom.

Kinderarts Enrico Lopriore (1968) ziet dagelijks pasgeborenen die kampen met de gevolgen van vroeggeboorte, zuurstofgebrek rond de geboorte of problemen die kunnen ontstaan bij een tweelingzwangerschap. "Vrouwen uit heel Nederland worden naar het LUMC verwezen vanwege het tweelingtransfusiesyndroom en andere aandoeningen die kunnen ontstaan tijdens de zwangerschap van een meerling", vertelt Lopriore.

Tweelingtransfusiesyndroom

Het tweelingtransfusiesyndroom (TTS) ontstaat als twee foetussen een moederkoek delen en de een te veel bloed en vruchtwater krijgt, en de andere te weinig. "Sinds 2000 kunnen we in het LUMC hiervoor een laserbehandeling geven. Die is nu zo goed dat we nu behalve naar overleving ook veel meer kijken naar de kwaliteit van leven. In het verleden hield 18 procent van de kinderen met TTS een blijvende handicap over, nu is dat nog maar 6 procent."

Een klein deel van de tweelingen ontwikkelt na de laserbehandeling een mildere aandoening, TAPS (Tweeling Anemie Polycythemie Sequentie). Beide foetussen hebben dan wel evenveel vruchtwater, maar de bloedcellen zijn ongelijk verdeeld. Dit komt ook van nature bij eeneiige tweelingen soms voor. "TAPS is een ziekte die we 10 jaar geleden als eersten beschreven hebben. We weten nog niet goed hoe we het moeten aanpakken en of deze kinderen later problemen krijgen. Dat geldt ook voor de groeivertraging die soms optreedt bij een van de twee foetussen. Daar moeten we nog meer onderzoek naar doen", aldus Lopriore. "We zien al deze kinderen wanneer ze 2, 5 en 8 jaar oud zijn om hun ontwikkeling goed te kunnen volgen."

Rhesuskinderen

Ook wanneer er maar een kind in de baarmoeder groeit, kunnen er problemen ontstaan. Zo maken zwangere vrouwen soms afweerstoffen tegen de bloedcellen van het kind. De foetus kan dan ernstige bloedarmoede krijgen en te veel vocht vasthouden. Dit kan al in de baarmoeder behandeld worden. "Met 95 procent van deze zogenaamde rhesuskinderen gaat het later goed. We hebben ontdekt dat kinderen die erg veel vocht vasthouden, de meeste kans lopen op blijvende schade. Vroege opsporing en tijdige behandeling kan voor deze kinderen van groot belang zijn voor de rest van hun leven. We moeten bij baby's met ernstige aandoeningen in de zwangerschap niet meer alleen kijken naar de kans op overleving, maar vooral naar de kans op gezonde overleving".

Zie ook het nieuwsbericht: Betere behandeling voor tweelingtransfusiesyndroom.