Tuchtrecht | Onheuse bejegening | ECLI:NL:TGZCTG:2016:241

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:241

Datum uitspraak: 07-07-2016

Datum publicatie: 07-07-2016

Zaaknummer(s): c2015.426

Onderwerp: Onheuse bejegening

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt dat de verzekeringsarts geen eigen deskundigenoordeel heeft gegeven, maar uitsluitend achter een eerder rapport van een psychiater is blijven staan. Uit de conclusie van het deskundigenrapport blijkt dat de verzekeringsarts de conclusies van het eerdere rapport na eigen onderzoek heeft aangevuld met eigen bevindingen, zodat nader onderzoek niet nodig was. Beroep ongegrond.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.426 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoessein te Rotterdam,

tegen

C., verzekeringsarts, thans werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde:

drs. A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 oktober 2015, onder nummer 14/392 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juni 2016, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de verzekeringsarts, eveneens bijgestaan door haar gemachtigde.

Drs. A.B. Schippers-Juergens heeft de standpunten van de verzekeringsarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster heeft zich op 1 maart 2012 ziek gemeld. In het kader daarvan zijn er onderzoeken verricht. Zo is klaagster op 13 maart 2013 op verzoek van mevrouw E., bedrijfsarts bij F. onderdeel van G., onderzocht door H. psychiater. Op 22 maart 2013 heeft deze zijn rapport uitgebracht.

2.2. Bij brief van 8 mei 2013 adviseert de bedrijfsarts - voor zover hier van belang - klaagster en haar werkgever dat expertise heeft uitgewezen dat er geen aanleiding is tot het stellen van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De brief vervolgt dan met :

"Dit betekent dat er geen gronden zijn betrokkende nog arbeidsongeschikt te achten. Wel is er nog sprake van een arbeidsconflict en ik adviseer dit zo snel mogelijk op te lossen zodat afspraken gemaakt kunnen worden over re-integratie".

2.3. Klaagster kon zich niet met deze uitslag verenigen en heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV.

2.4. Verweerster heeft in het kader van dit deskundigenoordeel klaagster onderzocht op 24 juni 2013. De vraagstelling die haar was voorgelegd luidde:

"Is belanghebbende geschikt te achten om het eigen werk te verrichten per 7-5-13 ?".

2.5. Bij medische rapportage van diezelfde dag heeft verweerster het navolgende geoordeeld:

"Beschouwing

Belanghebbende is een 41-jarige vrouw, die uitviel met psychische klachten. In het dagelijkse leven doseert zij haar handelingen.

Er werd een psychiatrische expertise verricht, waarbij deze klachten niet werden gehonoreerd. Tijdens het spreekuur is geen sprake van evidente psychopathologie.

Gezien haar voorgeschiedenis, huidige klachten, de bevindingen tijdens het spreekuur en de ontvangen informatie kan worden gesteld dat er geen medische reden is om belanghebbende niet geschikt te achten voor het eigen werk.

Conclusie.

Belanghebbende is geschikt te achten om het eigen werk te verrichten per 7-5-13".

2.6. Op 28 augustus 2013 heeft klaagster een klacht ingediend bij het Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg tegen de psychiater H. Deze klacht is behandeld ter zitting van 20 mei 2014 en is uitgemond in een tuchtrechtelijke maatregel tegen H., welke maatregel nadien in hoger beroep door het Centraal College is bevestigd.

2.7. Bij brief van 28 oktober 2014 heeft het UWV klaagster bericht dat de door haar ingediende klacht bij het UWV niet in behandeling zal worden genomen omdat het een klacht betreft over gebeurtenissen van meer dan een jaar geleden. Daarna heeft klaagster zich tot het College gewend.

3. De klacht en het standpunt van klaagster.

De klacht, zoals nader geconcretiseerd bij het vooronderzoek, houdt het navolgende in :

1. Verweerster heeft geen eigen deskundigenoordeel gegeven, maar is achter het standpunt van psychiater H. blijven staan en heeft rapporten van anderen niet gebruikt. Zij heeft niet naar klaagster geluisterd.

2. Verweerster heeft klaagster onheus bejegend.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1. Het college deelt voor wat betreft onderdeel 1 van de klacht niet het standpunt van klaagster. Uit het door verweerster opgemaakte rapport en de mede daaraan ten grondslag liggende aantekeningen blijkt naar het oordeel van het college dat verweerster niet alleen of uitsluitend is afgegaan op de rapportage van de psychiater H.. Die heeft wellicht een rol gespeeld, maar daarbij is ook aandacht geschonken aan de andere uitgebrachte rapportages van de huisarts van klaagster, van de psycholoog I. en van de overige stukken die zij bij haar beoordeling heeft betrokken. Daarnaast heeft verweerster ter zitting verklaard dat zij mede is afgegaan op haar eigen observatie, waarin zij de bevindingen van psychiater H. herkende en waarin klaagster volgens verweerster veel weerbaarder en niet zo lamgeslagen overkwam, in vergelijking tot het eerder door haar met klaagster gevoerde gesprek. Bovendien blijkt uit die door verweerster overgelegde notities van haar onderzoek- waarvan de juistheid door klaagster niet is bestreden- dat zij meer dan een uur met klaagster heeft gesproken. Daarbij heeft zij alvorens tot een oordeel te komen de voorgeschiedenis van klaagster betrokken alsook het beloop van de arbeidsongeschiktheid van klaagster. Niet is gebleken dat verweerster er destijds van op de hoogte was dat het rapport van H. de toets der kritiek niet kon doorstaan, zodat haar niet te verwijten valt dat zij de inhoud van dat rapport mede bij haar overwegingen heeft betrokken. Verweerster kon derhalve in redelijkheid tot haar beschouwing en de daaraan verbonden conclusie komen. Die conclusie erkent overigens dat er sprake is van een conflict tussen klaagster en haar werkgever, doch stelt alleen vast dat aan dat conflict niet een medische oorzaak ten grondslag lag. Daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.2. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 geldt dat de opvattingen over de loop van het gesprek uiteenlopen. Niet kan worden vastgesteld of in het gesprek verweerster klaagster onheus zou hebben bejegend en op welke wijze dit dan zou hebben plaatsgevonden. Alleen daarop al moet dit klachtonderdeel stranden.

5.3. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, waarin klaagster stelt dat de verzekeringsarts geen eigen deskundigenoordeel heeft gegeven, maar achter het standpunt van psychiater H. is blijven staan zonder rapporten van anderen te gebruiken en de verzekeringsarts niet naar klaagster heeft geluisterd, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

Uit de medische rapportage van de verzekeringsarts van 24 juni 2013 blijkt dat de verzekeringsarts de conclusie van psychiater H. - die kort gezegd inhoudt: simulatie - niet onverkort volgt, maar dat de verzekeringsarts haar conclusie op basis van haar eigen bevindingen en onderzoek heeft aangevuld met de mogelijkheid dat de door klaagster geuite klachten voortkomen uit werkgerelateerde omstandigheden.

Ter zitting in beroep heeft de verzekeringsarts verklaard dat zij onder die omstandigheden nader onderzoek niet nodig achtte. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de verzekeringsarts op basis van haar eigen onderzoek en bevindingen in redelijkheid tot haar beschouwing en de daaraan verbonden conclusie kon komen, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk was. Voor het overige heeft behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.4 Voor zover klaagster stelt dat de verzekeringsarts haar (en haar zuster) tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts op 24 juni 2013 onheus heeft bejegend overweegt het Centraal Tuchtcollege dat uit de verklaringen van klaagster noch uit de verklaringen van haar zuster objectiveerbare omstandigheden zijn af te leiden die tot het oordeel leiden dat de verzekeringsarts klaagster onheus heeft bejegend. De door klaagster ter zitting in beroep benoemde omstandigheden, waaronder het op het bureau gooien van het dossier van klaagster door de verzekeringsarts en de bevooroordeelde blik waarmee de verzekeringsarts klaagster heeft aangekeken, zijn subjectieve belevingen van klaagster die niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser

en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en

mr. drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.