Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:239

ECLI:NL:TGZCTG:2016:239

Datum uitspraak: 07-07-2016

Datum publicatie: 07-07-2016

Zaaknummer(s): c2015.055

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager verwijt verweerster dat zij ten onrechte zijn medicatie heeft afgepakt, hem heeft vastgehouden op de gesloten afdeling nadat de IBS beeindigd was en verwarring heeft veroorzaakt over wie de eindverantwoordelijk behandelaar was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.055 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te `s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 december 2014, onder nummer 2013-274, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.054 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 januari 2016, waar zijn verschenen klager, en, namens de arts, mr. Westenberg voornoemd. De arts is met kennisgeving niet ter terechtzitting verschenen.

Ter terechtzitting van 21 januari 2016 heeft klager wraking verzocht van de voorzitter van het zittende college. Het college heeft - na beraadslaging in raadkamer - aan klager meegedeeld dat zijn verzoek geen deugdelijke wrakingsgrond behelst en derhalve niet als zodanig in behandeling wordt genomen. Het college heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak terstond hervat.

Na de terechtzitting heeft klager bij brief van 1 februari 2016 nogmaals een wrakingsverzoek jegens de zittingsvoorzitter ingediend. Dit verzoek is behandeld door de wrakingskamer op 31 maart 2016 en bij beslissing van 17 mei 2016 is dat verzoek afgewezen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Klager is op 13 maart 2012 door middel van een inbewaringstelling (IBS) ingevolge artikel 20 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) gedwongen opgenomen. Verweerster was als eindverantwoordelijke psychiater bij de behandeling betrokken.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij:

- ten onrechte de medicatie nitroglycerine heeft afgepakt;

- klager heeft vastgehouden op de gesloten afdeling nadat de IBS was beeindigd

- en verwarring heeft veroorzaakt over wie de eindverantwoordelijk behandelaar was.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster heeft haar betrokkenheid en de behandeling van klager vanaf

13 maart 2012 toegelicht. Verweerster heeft aangegeven dat zij als psychiater eindverantwoordelijk was voor de behandeling van klager. Dat verweerster in dit verband verwijtbaar verwarring heeft veroorzaakt bij klager, ten onrechte medicatie heeft afgepakt dan wel klager heeft vastgehouden op de gesloten afdeling althans procedures onjuist heeft toegepast is het College niet gebleken.

5.2 Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerster klager op enige wijze onzorgvuldig heeft behandeld. De klacht zal daarom zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De in eerste aanleg door klager tegen de arts ingediende klacht bestaat uit drie onderdelen.Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en tot verwerping van het beroep

geconcludeerd.

4.3 Na sluiting van de behandeling ter terechtzitting heeft klager nog schriftelijk aan het Centraal Tuchtcollege doen weten dat hij alsnog in de gelegenheid wil worden gesteld te worden gehoord. Hoewel op stukken na sluiting van het onderzoek geen acht wordt geslagen, merkt het Centraal Tuchtcollege op - voor zoveel nodig ambtshalve - dat klager zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen zijn beroep verder toe te lichten door na de mededeling van de voorzitter dat de zitting werd hervat na het vergeefs ter zitting gedane wrakingsverzoek niet meer op de inhoud van de zaak in te gaan.

4.4 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel dat de arts ten onrechte de medicatie nitroglycerine heeft afgepakt overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

De arts heeft in eerste aanleg een kopie van de afdelingsregels overgelegd waarin als hoofdregel staat vermeld dat medicatie wordt verstrekt door de verpleegkundige. Het (eveneens overgelegde) protocol "medicatie in eigen beheer van de patient" biedt de arts weliswaar de mogelijkheid van de hoofdregel af te wijken door medicatie in eigen beheer toe te staan, maar de arts heeft aangegeven dat zij in het onderhavige geval, gelet op de situatie waarin klager zich ten tijde van de opname bevond, geen reden had van de hoofdregel af te wijken. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt die keuze als verdedigbaar.

4.5 Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel dat de arts klager heeft vastgehouden op de gesloten afdeling nadat de IBS was beeindigd heeft de arts in eerste aanleg onweersproken gesteld dat klager akkoord was gegaan met een vrijwillig verblijf op de open afdeling, maar dat daar na beeindiging van de IBS niet direct plek beschikbaar was. Later op de (zelfde) dag is daar wel een plaats beschikbaar gekomen en vanaf dat moment kon klager op de open afdeling verblijven. Van enig vasthouden op de gesloten afdeling door de arts is daarmee geen sprake.

4.6 Met het laatste klachtonderdeel verwijt klager de arts dat zij verwarring heeft veroorzaakt over wie de eindverantwoordelijk behandelaar was: de arts of psychiater D. die de IBS-beoordeling had gedaan. Gelet op hetgeen klager zelf in zijn stukken schrijft over de rol van de arts en de rol van D. acht het Centraal Tuchtcollege het niet aannemelijk dat hierover bij klager daadwerkelijk onduidelijkheid heeft kunnen bestaan. De arts valt op dit punt in ieder geval geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.7 Het voorgaande tezamen leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klager moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en

drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.