Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:71

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:71

Datum uitspraak: 08-07-2016

Datum publicatie: 08-07-2016

Zaaknummer(s): 179/2015

Onderwerp: Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Gegrond, geen maatregel

Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts betreffende inzien medische gegevens van een patient bij afwezigheid van een behandelingsrelatie. Klacht gegrond, geen maatregel.

-------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 juli 2016 naar aanleiding van de op 7 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen,

k l a a g s t e r

-tegen-

E, arts, te B,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met een bijlage;

- het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2016. Klaagster en verweerder zijn ter zitting verschenen, klaagster bijgestaan door haar gemachtigde. De zaak is gelijktijdig behandeld met de klacht tegen een andere arts, bekend onder nummer 178/2015.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 21 oktober 1981 is in het D (verder het ziekenhuis te noemen) in B de eerstgeboren zoon van klaagster na een keizersnede overleden. Verweerder was destijds de verantwoordelijke gynaecoloog. Verweerder is sinds 1999 niet meer als gynaecoloog werkzaam.

Verweerder is op 16 november 2014 in hetzelfde woonblok komen te wonen als klaagster. Op 26 december 2014 heeft klaagster bij het huis van verweerder aangebeld en gevraagd of hij E was. Verweerder heeft dat bevestigd. Klaagster heeft tegen verweerder gezegd dat het een ongelukkige samenloop van omstandigheden was dat hij zo dicht bij haar in de buurt was komen wonen. Verweerder herkende klaagster niet en heeft haar naam gevraagd. Die heeft klaagster niet genoemd, maar ze heeft wel tegen verweerder gezegd dat hij moest nadenken over 21 oktober 1981. Het betrof een overleden kind. Verdere details gaf klaagster niet, ook niet na aandringen door verweerder. Klaagster heeft tegen verweerder gezegd dat ze hoopte dat hij spoedig zou verhuizen.

Verweerder heeft contact opgenomen met de gynaecoloog C, die destijds hoofd van de afdeling gynaecologie en obstetrie was in het ziekenhuis. C heeft op verzoek van verweerder de gegevens van klaagster achterhaald in het partusboek en heeft bij de centrale medische administratie in het ziekenhuis het medisch dossier van klaagster opgevraagd en ingezien. Vervolgens heeft hij verweerder een brief geschreven met zijn bevindingen.

Verweerder heeft klaagster op 4 februari 2015 een brief geschreven waarin staat:

"U benaderde mij kort na kerstmis bij mijn huis, in B.. U sprak over een gebeurtenis welke plaatsvond op 21 oktober 1981, met een overleden kind als gevolg. Uit uw opmerkingen begreep ik dat ik daarbij betrokken was.

Mijn collega C, toen ook werkzaam in het D, heeft uw gegevens uit 1981 ingezien. E.e.a. is mij nu duidelijk geworden na het lezen van het rapport.

Een overleden kind krijgen na een spoedkeizersnede, is inderdaad een verschrikkelijke belevenis. Ik voel met u mee, en nogmaals betuig ik mijn diepe spijt en verdriet over wat toen gebeurd is. Ik begrijp heel goed dat dat diepe wonden heeft achtergelaten. Zoiets verjaart nooit.

Gaarne zou ik met u en uw echtgenoot willen spreken om te bezien of een uitleg van beide zijden u zou kunnen helpen met het verwerken van dit grote verdriet. Ik stel voor dat ook C, toen hoofd van de afdeling verloskunde in het D, aanwezig zal zijn bij dit gesprek, aangezien wij toen samenwerkten. C herinnerde zich deze afschuwelijke afloop nog heel goed, net als ik uiteraard. Ik stel voor om samen te komen voor dit gesprek op neutraal terrein, als u dat wilt. Het kan natuurlijk ook bij u thuis. Uw voorstel wacht ik af.

A, wees verzekerd dat ik heel goed begrijp dat uw verdriet ook na 33 jaar nog levendig is. Daarom dit voorstel om u te helpen, als dat mogelijk is."

Klaagster heeft op 26 februari 2015 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Bij beslissing van 11 juni 2015 heeft de klachtencommissie de klacht als gegrond beoordeeld.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- schending van haar privacy.

De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting naar voren gebracht dat verweerder en

C hebben geprobeerd het goed te doen en dat er lovende aspecten aan hun handelen zitten, maar dat het inzien van het dossier, zo veel jaren later, fout was. Hij meent dat het belangrijk is dat het college, in een tijd van toenemende automatisering, grenzen stelt aan wie het dossier mag inzien zonder toestemming van de patient.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zich nu realiseert dat hij niet meer gerechtigd was om het medisch dossier in te zien maar dat hij alleen de bedoeling had om klaagster te helpen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Artikel 457 van de WGBO bepaalt dat aan anderen dan de patient geen inlichtingen over de patient danwel inzage in of afschrift van het medisch dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patient behalve -kort gezegd en voor zover van belang- aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en hun vervangers. Wel mag volgens vaste jurisprudentie een hulpverlener die wordt aangeklaagd het medisch dossier van de klagende patient gebruiken bij zijn verdediging. In een dergelijk geval weegt het belang van het recht om zich te kunnen verdedigen zwaarder dan het recht op geheimhouding.

5.3

In dit geval was er geen sprake meer van een behandelrelatie, had klaagster geen toestemming gegeven voor het verstrekken van haar medische gegevens en was verweerder (nog) niet aangeklaagd. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat het verzoek van verweerder tot het inzien en het verstrekken van de medische gegevens van klaagster en de kennisneming daarvan via de brief van C in 2014 niet geoorloofd was.

5.4

In die zin is de klacht dus gegrond. Het college heeft er begrip voor dat verweerder de ontmoeting in december 2014 heeft aangemerkt als een verzoek om uitleg of hulp van klaagster en is overtuigd van de goede bedoelingen van verweerder. Verder heeft verweerder ruiterlijk toegegeven dat hij onjuist heeft gehandeld. Het college is daarom van oordeel dat aan verweerder geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Wel is het college van oordeel dat de beslissing, om redenen aan het algemeen belang ontleend, bekend dient te worden gemaakt.

6. DE BESLISSING

Het college

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften `Medisch Contact', `Tijdschrift voor Gezondheidsrecht' en `Gezondheidszorg Jurisprudentie'.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist,

C.I.M. Aalders, M.D. Klein Leugemors en P. Jongerius, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.