Tuchtrecht: wijze van omgaan met het patientendossier

>
Inhoudsindicatie:

Klacht tegen een huisarts. De verschillende klachtonderdelen zien (in de kern) op de overdracht, de inhoud en de wijze van omgaan met het patientendossier van klaagster, de bemiddeling tussen klaagster en de huisarts en de bejegening van klaagster door de huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen en verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.010 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, advocaat te Leiden en verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 4 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

25 september 2015, onder nummer 14/419, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2016, waar zijn verschenen klaagster en de huisarts, bijgestaan door mr. Van Weering. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, klaagster aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Mede in verband met door klaagster ervaren onjuistheden in haar medisch dossier, die naar het oordeel van klaagster niet of onvoldoende door haar huisarts waren rechtgezet, heeft klaagster besloten een andere huisarts te benaderen.

2.2 Klaagster heeft met verweerder op 28 juni 2012 en 5 juli 2012 kennismakingsgesprekken gevoerd. De assistente van verweerder heeft na afloop van het gesprek op 28 juni 2012 de voormalige huisarts van klaagster verzocht het medisch dossier over te zetten. Tijdens de beide kennismakingsgesprekken is door klaagster aangegeven dat zij problemen had met het dossier, zoals dat door haar vorige huisarts was samengesteld, en is besproken welke medische informatie klaagster in haar dossier al dan niet wenste te zien.

2.3 Nadien is tussen klaagster en verweerder gecorrespondeerd over (de inhoud van) het medisch dossier. Vanaf januari 2014 heeft bemiddeling plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder via D. over (de inhoud van) het medisch dossier. De bemiddeling heeft niet tot een voor klaagster bevredigende oplossing geleid.

2.4 Klaagster heeft verweerder nimmer geconsulteerd met betrekking tot haar gezondheid en is inmiddels naar een andere huisarts overgestapt.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. als voorwaarde voor het maken van een kennismakingsgesprek te stellen dat

hij eerst van de vorige huisarts van klaagster wilde vernemen dat zij geen bezwaar had;

2. op 28 juni 2012 de vorige huisarts van klaagster te verzoeken om overdracht

van het elektronisch (en schriftelijk) medisch dossier en in het journaal van de vorige huisarts van 25 juni 2012 de zin toe te (laten) voegen: "Mevr. wilt vreemd genoeg niet zeggen naar welke huisarts zij over gaat.";

3. klaagster op 5 juli 2012 en 28 augustus 2013 onvoldoende en onjuiste

informatie te verstrekken;

4. op 5 juli 2012 te weigeren gegevens die volgens klaagster dienden te worden

vernietigd c.q. verwijderd uit het dossier te verwijderen en op 15 november 2012 zijn medewerking te weigeren aan terugzetting van het dossier, zodat de vorige huisarts de betreffende gegevens zou kunnen verwijderen;

5. ondanks herhaalde verzoeken van klaagster in augustus 2013 geen afschrift te

verstrekken van het volledige patientendossier;

6. te weigeren om te voldoen aan het verzoek van klaagster van 6 januari 2013

om het dossier af te schermen voor de huisartsenpost en waarnemers;

7. misleidende gegevens op te nemen in zijn brieven aan klaagster en in de

bemiddeling misleidende informatie te verstrekken;

8. zich onprofessioneel te gedragen en onprofessioneel te communiceren in zijn

brieven aan klaagster en in de bemiddeling door te steggelen over de formulering van klaagsters handicap en onjuiste informatie te verstrekken over de structuur van een patientendossier;

9. drie maal het patientenrecht van klaagster te schenden op 22 oktober 2014;

10. de gemaakte afspraak om het dossier van de vorige huisarts te vernietigen

eerst te traineren en vervolgens niet uit te voeren;

11. het dossier, dat verweerder klaagster op 26 mei 2014 heeft toegezonden, niet te laten voldoen aan de norm dat kwaliteit en continuiteit van de zorg is

gewaarborgd en niet te laten voldoen aan wat tussen hem en klaagster was afgesproken;

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster een twaalfde klachtonderdeel ingetrokken.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd, dat haar medisch dossier op grond van verschillende behandelingen door diverse medisch specialisten onjuiste informatie bevatte, onder meer omdat in correspondentie van die medisch specialisten aan de voormalig huisarts van klaagster onjuiste informatie over de handicap van klaagster en haar daaruit voortvloeiende klachten was opgenomen. Klaagster heeft haar voormalig huisarts verzocht de onjuiste informatie uit het dossier te verwijderen/vernietigen. In drie brieven heeft deze huisarts klaagster bevestigd dat de informatie verwijderd c.q. vernietigd was, wat achteraf niet juist bleek te zijn. In de ziekenhuizen zijn de dossiers van de betrokken medisch specialisten op verzoek van klaagster wel vernietigd, wat aantoont dat deze dossiers onjuiste informatie bevatten. Gebleken is dat de voormalige huisarts de betreffende informatie niet uit haar dossier heeft gehaald.

Klaagster heeft zich tot verweerder gewend toen zij op zoek was naar een nieuwe huisarts. Zij wilde niet dat verweerder contact zou opnemen met haar vorige huisarts en heeft geen toestemming gegeven voor overdracht van het medisch dossier. Verweerder heeft zonder toestemming van klaagster de gegevens uit haar dossier overgezet en ondanks de verzoeken van klaagster geen van haar medische gegevens daaruit verwijderd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Daartoe heeft verweerder onder meer aangevoerd dat hij klaagster heeft uitgelegd op welke wijze hij het medisch dossier gebruikte en dat hij na het kennismakingsgesprek heeft genoteerd: "Kennismaking/uitvoerige problemen met medisch dossier; duidelijk gemaakt dat ik alleen in journaal de basis wil hebben en dat verdere historie gesloten wordt." Omdat klaagster bevestigde te willen worden ingeschreven in de praktijk van verweerder heeft hij, zoals gebruikelijk, zijn assistente gevraagd het dossier te laten overzetten. In een tweede gesprek is besproken welke informatie klaagster (wel) in haar dossier wilde zien.

Nadien kreeg verweerder brieven van klaagster met het verzoek het elektronische dossier te vernietigen. Op deze brieven is niet gereageerd, omdat verweerder ervan uitging dat het aan de vorige huisarts van klaagster was om daaraan te voldoen. Op het verzoek van klaagster van 6 januari 2013 om bepaalde gegevens af te schermen heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Hij heeft klaagster bericht dat dit voor hem technisch niet mogelijk was, dat hij klaagsters gezondheidsklachten wilde behandelen en niet haar klachten over het dossier. Hij heeft haar medegedeeld dat zij, als zij zich daarin niet zou kunnen vinden, ook haar dossier kon ophalen en een andere huisarts zoeken.

In augustus 2013 heeft verweerder op klaagsters verzoek een kopie van het dossier voor haar klaar gelegd bij de balie. Volgens klaagster was dit niet het juiste dossier, maar verweerder bezat geen andere versie en kon dus niet voldoen aan het verzoek om een andere versie te verstrekken.

Tijdens de bemiddeling is onder meer afgesproken dat verweerder contact zou opnemen met de systeembeheerder om te onderzoeken of en hoe het mogelijk zou zijn het digitale patientendossier te vernietigen. Dat is ook gebeurd, maar nam meer tijd in beslag dan vooraf was te voorzien. Uiteindelijk is het zogenaamde centrale dossier in week 13 van 2014 vernietigd.

In mei 2014 heeft verweerder klaagster op haar verzoek een kopie gezonden van het medisch dossier, zoals dat op dat moment zichtbaar was op zijn scherm. Met de inhoud daarvan was klaagster het ook niet eens. Verweerder heeft klaagster laten weten niets meer of anders te hebben dan de gegevens die hij haar in mei 2014 had toegezonden en dat klaagster haar dossier desgewenst op de praktijkcomputer kon inzien en/of naar haar wensen door zijn assistente kon laten aanpassen.

Verweerder herkent zich geheel niet in de beschrijving van de door klaagster geschetste gang van zaken en heeft alles in het werk gesteld om het medisch dossier van klaagster naar haar wens in te richten.

Hetgeen verweerder met betrekking tot de specifieke klachtonderdelen heeft aangevoerd, komt voor zover nodig hierna aan de orde.

5. De overwegingen van het college

5.1 Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster zich niet kon vinden in de inhoud van het medisch dossier, zoals dat door de voorganger(s) van verweerder in de loop der tijd is samengesteld. Met betrekking tot de samenstelling van het medisch dossier valt verweerder derhalve geen verwijt te maken, omdat dit heeft plaatsgevonden in de periode voordat klaagster zich tot verweerder heeft gewend.

5.2 Het college stelt verder vast dat partijen over en weer aanzienlijk van mening verschillen over hetgeen zich tussen hen al dan niet heeft afgespeeld en wat er tussen hen al dan niet is besproken. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

5.3 Klachtonderdeel 1 dient ongegrond te worden verklaard nu verweerder uitdrukkelijk heeft betwist dat hij enige voorwaarde aan de overstap van klaagster heeft gesteld. De vraag of het stellen van voorwaarden aan de overstap van klaagster als tuchtrechtelijk verwijtbaar zou kunnen worden beschouwd behoeft om die reden geen beantwoording.

5.4 Tot overdracht van het medisch dossier aan de nieuwe huisarts is de oude huisarts verplicht en dat gebeurt in de praktijk ook doordat de nieuwe huisarts het dossier bij de oude huisarts opvraagt. Daar is geen specifieke toestemming van de patient voor nodig. Dat klaagster haar vorige huisarts medegedeeld heeft dat het dossier niet mocht worden overgedragen kan verweerder niet tegengeworpen worden. Uit niets blijkt voorts dat de door klaagster geciteerde zinsnede aan het journaal is toegevoegd door of op initiatief van verweerder, in tegendeel. De tekst van deze zinsnede wijst eerder op een initiatief van de vorige huisarts. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

5.5 Het is het college niet geheel duidelijk geworden wat klaagster verweerder in klachtonderdeel 3 verwijt. Uit de journaalregels van 28 juni 2012 blijkt dat verweerder met klaagster heeft besproken dat hij behalve de bestaande journaalregels de historie als afgesloten beschouwt. Op 5 juli 2012 heeft verweerder genoteerd "gesprek om voorgeschiedenis in journaal vast te leggen: ...", waarna een zeer summiere samenvatting volgt van de historie, voor zover relevant. Uit het dossier blijkt nergens dat verweerder klaagster iets anders heeft gezegd (of bedoeld heeft te zeggen) dan hetgeen in die regels is vastgelegd. Verder staat vast dat verweerder de specialistenbrieven, waarvan klaagster stelt dat hij ze niet wilde aannemen, wel degelijk in zijn bezit had: deze zijn immers bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek geretourneerd. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.

5.6 De klachten 4 tot en met 11 hebben alle te maken met de verzoeken van klaagster om gegevens van het medisch dossier te veranderen, te verwijderen, te vernietigen en/of af te schermen, de correspondentie die daarover gevoerd is, de bemiddeling die ter zake heeft plaatsgevonden en de discussie over de inhoud van het medisch dossier nadat de gegevens via de systeembeheerder waren aangepast. Met betrekking tot deze klachtonderdelen is van belang dat verweerder in de correspondentie met klaagster onder meer heeft aangegeven dat hij geen volledig digitaal computersysteem heeft, dat hij niet vaardig is met de computer en dus niet goed in staat is bepaalde gegevensbestanden aan te passen of te verwijderen, maar ook dat hij van het begin af aan geprobeerd heeft klaagster duidelijk te maken dat hij slechts een beperkte waarde hecht aan het medisch dossier van het verleden en het zelf beschouwt als een beperkte geheugensteun en niet verder raadpleegt dan noodzakelijk. Verweerder heeft klaagster de informatie die uit zijn digitale systeem blijkt enkele malen verstrekt en daarbij uitgelegd dat het systeem door zijn inbreng (o.a. doordat documenten niet worden ingescand) beperkt is. Verweerder heeft klaagster de gelegenheid gegeven haar hele dossier bij hem op te halen en zich bereid verklaard om haar zonder dat dossier als patient in zijn praktijk te ontvangen. Verweerder heeft ook aangegeven dat klaagster desgewenst een andere huisarts kon benaderen. In het kader van de bemiddeling heeft verweerder bewerkstelligd dat het volledige oude dossier, behoudens enkele journaalregel met betrekking tot de voorgeschiedenis van klaagster is verwijderd. Verweerder heeft, toen klaagster met hetgeen van het dossier (digitaal) resteerde niet tevreden was, wederom aangegeven dat (haar) brieven niet konden worden ingescand, dat het digitale dossier beperkt is en dat klaagster in de gelegenheid werd gesteld om desgewenst zelf het dossier zo in te richten als zij zelf wilde, waarbij zij dan de assistente van verweerder kon instrueren wat moest worden ingetypt dan wel verwijderd.

5.7 Uit de in de voorgaande alinea besproken correspondentie blijkt dat

verweerder zich veel moeite heeft getroost om klaagster tevreden te stellen met betrekking tot de inhoud van haar (niet door verweerder samengesteld) medisch dossier, maar klaagster in al zijn pogingen daartoe niet tevreden heeft kunnen stellen. Op bepaalde momenten is beslist sprake geweest van miscommunicatie tussen verweerder en klaagster, maar het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder van die miscommunicatie een - tuchtrechtelijk relevant - verwijt te maken valt. Verweerder heeft er naar klaagster toe geen misverstand over laten bestaan dat zijn digitale vaardigheden en het door hem gehanteerde digitale systeem beperkt zijn, maar het hebben van beperkte digitale mogelijkheden is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wellicht waren er mogelijkheden geweest om klaagster eerder en effectiever van dienst te zijn in haar wensen tot aanpassing van het medisch dossier, maar in het kader van de tuchtrechtelijke toetsing van het handelen van verweerder gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund; beslissend is het antwoord op de vraag of verweerder vanuit tuchtrechtelijk standpunt is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat is naar het oordeel van het college het geval. Ook de klachtonderdelen 4 tot en met 11 zijn ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep verwijst het Centraal Tuchtcollege naar de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg.

Volgens klaagster is deze vaststelling van de feiten onjuist en onvolledig. Het Centraal Tuchtcollege zal hiermee - voor zover relevant bij de beoordeling - rekening houden. Aan het verzoek van klaagster de feiten aan te vullen en/of aan te passen in de door haar voorgestelde zin, wordt voorbij gegaan nu het aan het Centraal Tuchtcollege is om te bepalen welke feiten voor de beoordeling van het voorliggende geschil van belang zijn.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Blijkens het beroepschrift en de daarop door klaagster tijdens de zitting op

7 juni 2016 gegeven nadere toelichting legt klaagster haar klacht opnieuw en in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De klacht

4.3 Klaagster heeft tegen de weergave van haar klacht door het Regionaal Tucht-college bezwaar gemaakt. De weergave van haar klacht en van haar standpunt is volgens klaagster volkomen onjuist. In haar pleitnotities voor de zitting van 7 juni 2016 omschrijft klaagster de klacht als volgt:

1. "Hij heeft mij als voorwaarde gesteld dat hij eerst van mijn huisarts wilde vernemen dat zij geen bezwaar had, alvorens hij bereid zou zijn om een afspraak voor een kennismakingsgesprek te maken.

2. Hij heeft mijn medische privacy geschonden en niet volgens de daarvoor geldende KNMG richtlijn gehandeld door op 28 juni 2012, de dag van het halverwege afgebroken kennismakingsgesprek, contact op te nemen met mijn huisarts met het verzoek om mijn elektronisch patientendossier over te dragen, zonder het aan mij te vragen en zonder mij hierover te informeren. Bovendien heeft hij daarbij ook een schriftelijk medisch dossier van mijn huisarts verkregen, zoals pas duidelijk werd op 13 januari 2014.

3.1. Hij heeft mij op 5 juli 2012 op mijn verzoek om opheldering over hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij op 28 juni 2012 contact heeft opgenomen met mijn huisarts met het verzoek om mijn dossier elektronisch over te zetten ondanks mijn eerder aan hem gedane verzoek om geen contact met mijn huisarts op te nemen, onvoldoende - in feite in het geheel niet - geinformeerd en ook niet of gegevens die in mw. E.' brieven als vernietigd en/of verwijderd staan beschreven, zijn overgedragen, ondanks dat mw. E. mij hiervoor naar

dhr. C. verwijst in haar antwoordbriefje van 29 juni 2012 (bijlage 15).

3.2. Hij heeft mij op 5 juli 2012 niet geinformeerd dat hij een papieren dossier rechtstreeks van mw. E. had verkregen.

3.3. Hij heeft mij op 5 juli 2012 onjuist geinformeerd door tegen mij te zeggen dat hij in een nieuw dossier zou beginnen, maar dit had hij in werkelijkheid niet gedaan.

3.4. Hij heeft mij op 28 augustus 2013 door zijn assistente onjuist laten informeren door haar tegen mij te laten zeggen dat de stukjes die dhr. C. zelf had toegevoegd in het gezamenlijk journaal C.-E. het volledige dossier van mw. E. is.

4.1. Hij heeft op 5 juli 2012 geweigerd om zelf de gegevens die mw. E. als vernietigd bevestigt in haar brief van 18 maart 2011 alsnog te vernietigen en de gegevens die in de brieven van mw. E. van 4 april 2011 en

15 februari 2012 als verwijderd uit mijn elektronisch dossier staan beschreven alsnog te verwijderen (bijlagen 9, 10 en 11).

4.2. Hij heeft op 15 november 2012 zijn medewerking geweigerd om de verwijderingen en vernietigingen die mw. E. schriftelijk aan mij als uitgevoerd heeft bevestigd alsnog zelf door mw. E. te laten uitvoeren, toen ik feitelijk niet ingeschreven stond in een huisartspraktijk en er nog geen enkel medisch consult bij dhr. C. was geweest.

5. Hij heeft in augustus 2013 mijn patientenrecht geschonden door niet te voldoen aan mijn twee keer gedane schriftelijk verzoek om een kopie van alles wat door de vorige huisarts in mijn patientendossier is overgedragen (bijlagen 20 en 21).

6. Hij heeft mijn verzoek om afscherming van mijn elektronisch patientendossier voor F. en waarnemers geweigerd.

7. Hij heeft misleidende informatie verstrekt in zijn vier brieven te weten van

9 januari 2013 (7.1 met aanvulling in mijn brief van 8 april 2015 en 7.2), 26 mei 2014 (7.5), 3 augustus 2014 (7.6, 7.7 en 7.8) en 26 augustus 2014 (7.9, 7.10 en 7.11 met aanvulling in mijn brief van 8 april 2015).

Ook op 17 januari 2014 en tijdens het tweede en laatste bemiddelingsgesprek op 5 februari 2014 is er sprake geweest van misleidende informatie.

8. Ik verwijt dhr. C. een onprofessionele attitude tijdens het laatste bemiddelingsgesprek op 5 februari 2014 bestaande uit gesteggel over de formulering van de handicap van mijn wervelkolom (8.1) en onjuiste informatie over de structuur van een patientendossier (8.2). Ook in zijn vier brieven is sprake van een onprofessionele attitude en onprofessionele communicatie bestaande uit de uitspraak: "Maar ik wil mij op geen enkele manier meer met uw dossier bezig houden" (8.3), onduidelijkheden over het patientendossier (8.4), het niet ondertekenen van zijn brieven uit 2014 en het onjuist vermelden en/of ontbreken van zijn en mijn NAW gegevens in zijn brieven (8.5).

9.1. Hij heeft mij niet schriftelijk geinformeerd of mijn patientendossier van de vorige huisarts vernietigd is. Ik verwijs in deze naar mijn verzoek om daar schriftelijk over geinformeerd te worden in mijn brieven van 7 mei 2014 laatste alinea (bijlage 25), 6 juli 2014 (bijlage 27) en 24 augustus 2014 (bijlage 29) en de reacties in

dhr C.'s brieven van 26 mei 2014, 3 en 26 augustus 2014 (bijlagen 26, 28 en

30 bij klaagschrift/3, 4 en 5 bij verweerschrift) .

9.2. Hij heeft mij op 22 oktober 2014 geen volledige inzage gegeven in mijn patientendossier, ondanks de daartoe gemaakte afspraak.

9.3. Hij heeft mij op 22 oktober 2014 geen inzage gegeven in mijn papieren dossier dat hij rechtstreeks van mw. E. heeft verkregen, ondanks de voor deze inzage gemaakte afspraak.

9.4. Hij mij geen inzage heeft gegeven in de loggegevens betreffende mijn patientendossier ondanks mijn verzoek daartoe op 22 oktober 2014.

10. Hij heeft de gemaakte afspraak om mijn patientendossier van mw. E. te vernietigen getraineerd en vervolgens niet uitgevoerd. Mijn patientendossier is niet vernietigd, zelfs niet verwijderd. Er is sprake van het niet uitvoeren van een toezegging en er is sprake van een door misleiding verkregen toestemmingsverklaring voor de vernietiging van mijn patientendossier. Indien dhr. C. geen bewijs overlegt dat mijn patientendossier van mw. E. vernietigd is dan heeft hij de toestemmingsverklaring voor de vernietiging (bijlage 24.b) door misleiding verkregen en dan is deze niet rechtsgeldig. Dan is ook mijn brief van 7 mei 2014 (bijlage 25) gebaseerd op misleiding door dhr. C.. Mijn huidige elektronische patientendossier op 5 februari 2014 is het elektronische patientendossier dat mw. E. eind 2001/begin 2002 heeft aangemaakt, waarin dhr. C. medio 2012 is verder gegaan en zoals dhr. C. dit op 5 februari 2014 heeft geopend. Indien dhr. C. mijn patientendossier gedeeltelijk verwijderd heeft dan heeft hij dit onrechtmatig gedaan en dan is dit een aanvullende klacht. Hij dient op te helderen wat hij gedaan heeft, of mijn patientendossier van mw. E. niet meer bestaat of nog wel bestaat, gedeeltelijk of compleet, digitaal, op papier of hoe dan ook.

11.1. Het "dossier", zoals dhr. C. mij dit heeft toegezonden als bijlage bij zijn briefje van 26 mei 2014 (bijlage 26) voldoet niet aan de norm dat kwaliteit en continuiteit van de zorg gewaarborgd is.

11.2. Het "dossier", zoals dhr. C. mij dit heeft toegezonden als bijlage bij zijn briefje van 26 mei 2014 (bijlage 26) voldoet niet aan wat hierover in de afsprakenlijst (bijlage 24.a) staat en waarvoor hij getekend heeft.

13. Hij heeft mij onheus bejegend, vooral op 22 oktober 2014.

Geen nieuwe klachten in hoger beroep

4.4 Voor zover in het beroepschrift en/of tijdens de zitting op 7 juni 2016 klachten tegen de huisarts zijn geformuleerd die niet in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd, kan het Centraal Tuchtcollege daarvan geen kennis nemen aangezien in hoger beroep alleen klachten kunnen worden beoordeeld die ook in eerste aanleg aan de orde zijn geweest.

Beoordeling

4.5 Bij zijn beoordeling stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar, in dit geval de huisarts, bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.6 Gelet op de inhoud en samenhang van de verschillende klachtenonderdelen zal het Centraal Tuchtcollege de klachtonderdelen die betrekking hebben op een en hetzelfde onderwerp gezamenlijk behandelen. Het Centraal Tuchtcollege maakt hiertoe het volgende onderscheid.

a. Klachten met betrekking tot de overdracht van het patientendossier van klaagster. Dit betreft de klachtonderdelen 2, 3.1, 3.2, 3.4 en 4.1.

b. Klachten met betrekking tot de inhoud van het patientendossier van klaagster.

Dit betreft de klachtonderdelen 3.3, 4.2, 11.1 en 11.2.

c. Klachten met betrekking tot de wijze van omgang met het patientendossier van klaagster door de huisarts. Dit betreft de klachtonderdelen 5 tot en met 7, 9.1 tot en met 9.4 en 10.

d. Klachten met betrekking tot bemiddeling tussen klaagster en de huisarts. Dit betreft klachtonderdeel 8.

e. Klachten met betrekking tot de bejegening van klaagster door de huisarts. Dit betreft de klachtonderdelen 1 en 13.

Overdracht van het patientendossier (2, 3.1, 3.2, 3.4 en 4.1)

4.7 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen met betrekking tot de overdracht van het patientendossier is de daarop betrekking hebbende regelgeving van belang, te weten de KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (2010) en het KNMG Advies voor overdracht patientendossier bij verandering van huisarts, een actualisering (2008). Gelet op deze regelgeving is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden in het kader van de klachtonderdelen in deze subcategorie.

Inhoud van het patientendossier (3.3, 4.2, 11.1 en 11.2)

4.8. Gezien de stukken en gehoord de nadere toelichting van partijen tijdens de zitting op 7 juni 2016 is niet aannemelijk geworden dat de huisarts zelf iets heeft veranderd aan de inhoud van het patientendossier van klaagster. De huisarts heeft aangevoerd dat hij klaagster weliswaar op 5 juli 2012 heeft gezien maar op dat moment alleen heeft genoteerd welke informatie klaagster in haar patientendossier opgenomen wenste te zien. Daarna heeft hij klaagster geruime tijd niet gezien. Tot het aanleggen van een nieuw patientendossier van klaagster is het nooit gekomen. Deze stelling van de huisarts vindt steun in de stukken. Uit deze stukken blijkt tevens dat de huisarts zijn uiterste best heeft gedaan om zoveel als voor hem technisch mogelijk was tegemoet te komen aan de wensen van klaagster met betrekking tot de inrichting van haar patientendossier. Dat klaagster desondanks niet tevreden is met de wijze waarop de huisarts is omgegaan met de inhoud van haar patientendossier leidt niet tot een ander oordeel. De huisarts kan derhalve evenmin een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden van de klachtonderdelen in deze subcategorie.

Omgaan met het patientendossier (5 tot en met 7, 9.1 tot en met 9.4 en 10)

4.9 Klaagster verwijt de huisarts met haar klachtonderdelen in deze subcategorie (samengevat) dat hij niet heeft voldaan aan haar verzoeken tot afgifte/afscherming van en/of inzage in alles wat door haar vorige huisarts aan hem was overgedragen.De huisarts heeft voorts volgens klaagster de gemaakte afspraak om het patientendossier te vernietigen eerst getraineerd en vervolgens niet uitgevoerd. Tevens was er sprake van een door misleiding verkregen toestemmingsverklaring voor de vernietiging van haar patientendossier. Ten slotte heeft de huisarts misleidende informatie aan klaagster verstrekt omtrent de vernietiging/verwijdering van haar patientendossier.

De huisarts heeft aangevoerd dat hij het patientendossier van klaagster voor haar heeft klaargelegd bij de balie van zijn praktijk. Omdat deze door hem ter beschikking gestelde versie van het patientendossier de enige versie was die hij in zijn bezit had, kon hij niet voldoen aan klaagsters verzoeken om een andere versie te verstrekken.

4.10 Gesteld noch gebleken is dat de huisarts met het door hem ter beschikking gestelde patientendossier niet het volledige - aan hem verstrekte - patientendossier van klaagster aan klaagster heeft afgegeven. Gelet op de betwisting door de huisarts van de stelling van klaagster dat hij niet het volledige dossier had afgegeven, had het op de weg van klaagster gelegen om specifiek aan te geven welke stukken zij nog miste. Nu klaagster dit heeft nagelaten ontberen haar klachtonderdelen zoals hiervoor onder 4.9 in de eerste zin weergegeven een voldoende (feitelijke) onderbouwing en heeft het Regionaal Tuchtcollege deze klachtonderdelen terecht afgewezen. Met betrekking tot de klachtonderdelen betreffende het verstrekken van misleidende informatie is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klaagster ook deze klachtonderdelen - tegenover de gemotiveerde betwisting door de huisarts van het door klaagster daaraan ten grondslag gelegde - onvoldoende feitelijk heeft geadstrueerd, zodat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Bemiddeling (8)

4.11 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat partijen op 13 januari 2014 een klachtbemiddelingsgesprek hebben gevoerd waarbij een aantal afspraken is gemaakt. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd en tijdens het vervolggesprek op 5 februari 2014 door partijen ondertekend. Noch uit de stukken noch uit hetgeen is besproken tijdens de zitting op 7 juni 2016 is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat de huisarts zich niet naar behoren en niet binnen de grenzen van zijn professie aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en/of ter zake van de bemiddeling onprofessioneel heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de huisarts zich in de communicatie met klaagster onprofessioneel heeft opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ook dit klachtonderdeel terecht afgewezen.

Bejegening (1 en 13)

4.12 Klaagster verwijt de huisarts met haar klachtonderdelen in deze subcategorie (kort gezegd) een onprofessionele attitude jegens haar. Het Regionaal Tuchtcollege heeft wel op klachtonderdeel 1 maar niet op klachtonderdeel 13 beslist, hoewel dit klachtonderdeel ook reeds in eerste aanleg deel heeft uitgemaakt van het (schriftelijk) debat. Het Centraal Tuchtcollege zal thans beide klachtonderdelen aan een beoordeling onderwerpen. Bij de behandeling van deze klachtonderdelen in beroep is op geen enkele wijze gebleken dat de huisarts zich anders dan professioneel jegens klaagster heeft gedragen. De huisarts valt daarom geen tuchtrechtelijk verwijt te maken over zijn bejegening van klaagster.

Conclusie

4.13 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht in al haar onderdelen terecht heeft afgewezen en dat ook het - niet door het Regionaal Tuchtcollege besproken - klachtonderdeel 13 ongegrond is.In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel leiden.

4.14 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

alsnog beslissende:

verklaart klachtonderdeel 13 ongegrond;

voor het overige:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:248

Datum uitspraak: 12-07-2016

Datum publicatie: 13-07-2016

Zaaknummer(s): c2016.010

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts