Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:255

De klacht is gericht tegen een kinderarts. Klager verwijt de kinderarts dat zij zich niet met de vereiste objectiviteit, onpartijdigheid en professionaliteit heeft opgesteld en dat zij zonder toestemming de zoon van klager heeft onderzocht en informatie heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming. Het Regionaal College heeft de klacht deels gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.Beroep klager ongegrond. Bij een consult bij de kinderarts, zeker bij het Goofy-spreekuur, is een lichamelijk onderzoek een activiteit die standaard plaatsvindt. In de gegeven omstandigheden mocht de kinderarts uitgaan van instemming van klager met het bezoek aan het spreekuur en met het onderzoek dat daar zou plaatsvinden. Wat betreft de informatieverstrekking aan de Raad voor de Kinderbescherming is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de schriftelijk gegeven toestemming van klager ook de voor die datum verstrekte informatie "dekt".

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.337 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. I.H.M. Baas, advocaat te Den Haag,

tegen

C., kinderarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.B.M.G. Vervoordeldonk-Meuleman te Rotterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 4 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna: de kinderarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 juli 2015, onder kenmerk 2014-171, heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de kinderarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kinderarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 mei 2016, waar klager en de kinderarts zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klager is de vader van E. (roepnaam E.), geboren op 7 maart 2012 (hierna: E.). Hij is sinds 2013 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met de moeder van E. (hierna: de moeder). Klager en de moeder (hierna ook: de ouders) hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over E.. Hangende de echtscheidingsprocedure is E. voorlopig aan zijn moeder toevertrouwd en is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.

2.2 Op 14 januari 2014 is met de ouders besproken dat E. naar het zogeheten Goofy-spreekuur zou worden verwezen (een spreekuur voor kinderen die vervelende of schokkende gebeurtenissen hebben meegemaakt). Verweerster heeft E. op

6 februari 2014 op dat spreekuur gezien. E. werd daarbij begeleid door de moeder. Bij brief van 14 februari 2014 heeft verweerster de huisarts hierover als volgt bericht:

"(..)

Reden van komst:

via kinderpsycholoog F., vermoedens seksueel misbruik

Anamnese:met moeder

Na terugkomst van vader vele malen voorhuid naar achter schuiven, masturberen.

In mei 2012 is vader weggegaan, psychische problemen. Therapie heeft niet geholpen. Moeder is naar de kinderpsycholoog gegaan. Moeder zegt dat vader een stoornis heeft. Vader heeft een eigen kinderpsycholoog ivm omgang met E., hij heeft geen eigen psycholoog.

Ouders zijn in gesprek met beide kinderpsychologen. Moeder vertelde over masturbatiegedrag van E.. Vader zou daarop verteld hebben dat E. seks met verschillende partners gezien zou hebben.

E. kwam thuis met vieze een poepluier, hij wilde niet in bad, hij wilde niet verschoond worden, onhandelbaar. Sliep daarna heel lang. Maakte masturbatiebewegingen. Huisarts had vader afgeraden voorhuid terug te schuiven.

Vader heeft E. door een huisarts laten onderzoeken. Volgens moeder door 3 huisartsen, volgens vader door 1. Op advies van kinderpsycholoog van moeder nu hier en omgang gestopt.

Het voorstel is nu het omgangshuis, er is nog geen AMK melding gedaan.

4-2-2014 kort geding geweest. Nog geen onderzoek door de Raad vd Kinderbescherming.

(...)

Op 14-2 vond een apart gesprek plaats met vader om zijn kant van het verhaal te horen.

Lichamelijk onderzoek

(...)

Intern: geen afwijkingen

Anus: geen afwijkingen

Penis: dorsaal streepvormige roodheid, iets verheven, kleine bultjes, te weinig nu voor schimmel of wratjes.

Rode irritatie preputium, geen phimosis, (niet eerder door moeder gezien)

hier geen masturbatiegedrag gezien.

Aanvullende diagnostiek:

AVD foto, ter beoordeling anoniem naar forensisch arts, uitslag volgt.

Bespreking:

Bijna 2 jarige jongen, gezien met moeder ivm vermoeden seksueel misbruik op grond van masturbatie gedrag en overstuur zijn na terugkomst van vader.

Bij lichamelijk onderzoek aspecifieke afwijkingen op de penis, 3 weken na laatste bezoek, hetgeen misbruik niet kan aantonen dan wel uitsluiten. Eerder zijn geen afwijkingen gezien.

(..)

De uitspraak van de rechter aangaande de omgangsregeling volgt op 13-2. Afhankelijk daarvan is een verwijzing naar bureau jeugdzorg (mediation bij de omgang, omgangshuis) of onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geindiceerd. (..) "

2.3 Op 14 februari 2014 heeft verweerster met klager gesproken. In het verslag van die bespreking staat dat klager denkt dat de moeder vermoedens van seksueel misbruik heeft geuit teneinde de omgangsregeling van klager met E. te stoppen. Klager heeft onder meer verteld dat hij E. drie weken niet had gezien en een kort geding tegen de moeder had aangespannen teneinde naleving van de omgangsregeling te bewerkstelligen. In het verslag is voorts vermeld dat klager aan alle hulpverlening en bemiddeling wil meewerken.

2.4 Op verzoek van de moeder heeft verweerster de hiervoor weergegeven brief aan de huisarts over het consult op 6 februari 2014 gewijzigd. In de aangepaste brief, gedateerd 28 februari 2014, staat:

"(...)

Reden van komst:

Vermoeden seksueel misbruik

Conclusie:eea met behulp van lichamelijk onderzoek niet aan te tonen danwel uit te sluiten.

Advies:

Omgang met vader begeleid, bv in omgangshuis, en onafhankelijk onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit werd met beide ouders zo besproken. (...)"

2.5 Op 3 april 2014 is de moeder opnieuw met E. op het spreekuur van verweerster geweest. Daarover heeft verweerster de huisarts bij brief van 15 mei 2014 bericht:

"(...)

Intervalanamnese

Nog steeds huilen bij verschonen na terugkomst van vader, niets te zien, was niet in de 5 weken dat hij niet ging.

Nu ook grote blauwe plek op de rechter wang, moeder laat foto zien, rond rechter oog en korstje op de neus links, na terugkomst 8 maart. Bij de rechter vertelde vader dat hij gevallen zou zijn. Vader had niets tegen moeder gezegd, deelt geen enkele informatie. Ook gezien op de creche. Niet mee naar huisarts geweest. (..)

Bespreking:

(...) Nu zorg over forse blauwe plek op de wang, echter niet door arts gezien, wel op foto die moeder bij zich heeft.

Inmiddels is onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gestart en werd naar aanleiding van de foto van de blauwe plek besproken aangifte te doen. Gesuggereerd werd tevens aan de Raad voor te leggen toch gedurende het onderzoek begeleid bezoek met vader te realiseren. (..)"

2.6 Op 20 mei 2014 heeft verweerster de medische brieven over E. aan de Raad voor de Kinderbescherming gestuurd. Daarbij heeft zij opgemerkt: "Gezien de ernstige ongerustheid zou ik er voor willen pleiten bezoek met vader gedurende het onderzoek begeleid te laten plaatsvinden."

2.7 Op 10 juli 2014 is de moeder met E. voor reguliere controle geweest bij verweerster. Verweerster heeft E. toen lichamelijk onderzocht. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster, samengevat weergegeven, dat zij zich in deze uiterst gevoelige zaak, waarin sprake is van een vechtscheiding tussen klager en de moeder, niet met de vereiste objectiviteit, onpartijdigheid en professionaliteit heeft opgesteld (klachtonderdelen b, c , e en f). Voorts wordt verweerster verweten dat zij zonder toestemming van klager E. heeft onderzocht (klachtonderdeel a) en informatie heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming (klachtonderdeel d).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College zal allereerst ingaan op klachtonderdelen b, c, e en f en deze gezamenlijk behandelen. Voorop staat dat deze zaak wordt gekenmerkt door een hoogoplopend conflict tussen de ouders van E. waarbij de moeder vermoedens van seksueel misbruik van E. door klager heeft geuit. Deze moeilijke situatie,waarbij het belang van E. voorop staat, noopte tot voorzichtigheid en, juist ook in het belang van E., tot een extra kritische en (kenbaar) onafhankelijke houding van verweerster, temeer omdat verweerster, afgezien van het verhaal van de moeder, geen objectieve aanwijzingen had dat sprake was van seksueel misbruik van E. door klager.

5.2 Naar het oordeel van het College heeft verweerster zich onvoldoende terughoudend opgesteld. Verweerster heeft het verhaal van klager wel aangehoord, maar daarover is in haar berichtgeving aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming niets terug te vinden terwijl verweerster wel (uitvoerig) verslag heeft gedaan van het verhaal van de moeder, niet alleen over E. maar ook over gedrag van klager. Bovendien heeft verweerster haar brief aan de huisarts over het consult op 6 februari 2014 op verzoek van de moeder zodanig gewijzigd dat verweerster daarin heeft geadviseerd om de omgang tussen klager en E. begeleid te laten plaatsvinden. Dit getuigt niet van een onafhankelijke houding, temeer niet nu in de berichtgeving de interpretatie en informatie van de moeder telkens aanzienlijk meer doorklinkt dan die van de vader. Verweerster had zich ervan bewust moeten zijn dat dit advies in de procedure tussen klager en de moeder zou worden gebruikt teneinde het standpunt van de moeder (het stoppen van de omgangsregeling tussen klager en E.) kracht bij te zetten.

De brief van verweerster aan de huisarts van 15 mei 2014 ontmoet eveneens bezwaren bij het College. In deze brief is verslag gedaan van het consult op 3 april 2014 waarbij de moeder melding had gemaakt van een blauwe plek op de wang van E. op 8 maart 2014, nadat E. was teruggekomen van een bezoek aan klager. Verweerster heeft, zonder dat zij de toedracht van klager had gehoord (ter zitting heeft klager verteld dat E. in een speeltuin was gevallen), met de moeder besproken aangifte te doen en bovendien gesuggereerd om begeleide omgang aan de Raad voor de Kinderbescherming voor te leggen.

Gelet op het voorgaande heeft verweerster zich niet met de vereiste objectiviteit en onpartijdigheid opgesteld en in zoverre slagen de klachtonderdelen b, c, e en f.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a (verweerster heeft geen toestemming aan klager gevraagd om E. op 6 februari 2014 en 10 juli 2014 lichamelijk te onderzoeken) overweegt het College als volgt. Vaststaat dat klager in ieder geval vooraf ervan op de hoogte was dat E. onder begeleiding van zijn moeder op het Goofy-spreekuur zou worden gezien in verband met "zorgsignalen". Nu bovendien geen sprake was van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling van E. mocht verweerster uitgaan van de toestemming van klager, althans mocht zij in dit geval, als een goed hulpverlener, de belangen van E. laten prevaleren door gevolg te geven aan de hulpvraag van moeder, mede gelet op de aard en ernst van die hulpvraag (vermoeden van seksueel misbruik). Voorts moet in aanmerking worden genomen dat geen sprake was van een zodanige situatie (een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling van het kind) dat de toestemming van klager onontbeerlijk was.

Ten aanzien van het onderzoek op 10 juli 2014 is nog van belang dat in het verslag van de bespreking tussen klager en verweerster op 14 februari 2014 staat dat klager toen heeft aangegeven dat hij aan alle hulpverlening wilde meewerken. Het College heeft geen aanleiding aan de juistheid van de verslaglegging te twijfelen. Gelet op deze geuite medewerking mocht verweerster uitgaan van de toestemming van klager. Dit klachtonderdeel wordt daarom verworpen.

5.4 Klachtonderdeel d, inhoudende dat verweerster geen toestemming had voor informatieverstrekking aan de Raad voor de Kinderbescherming, moet eveneens worden verworpen. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat klager schriftelijk toestemming aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft gegeven om informatie bij verweerster op te vragen.

5.5 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ten dele gegrond is en dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.Het College acht de lichtste maatregel van waarschuwing in dit geval passend omdat het ervan overtuigd is dat verweerster in het belang van E. heeft willen handelen. Na te melden maatregel wordt passend geacht."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder "2. De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet of niet voldoende is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager richt zich in beroep tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a en d en tegen de oplegging van de maatregel van waarschuwing. De overige klachten zijn gegrond verklaard en daartegen heeft de kinderarts geen beroep ingesteld. Volgens klager hadden ook de klachtonderdelen a en d gegrond moeten worden verklaard en is het opleggen van een zwaardere maatregel gerechtvaardigd.

4.2 De kinderarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

4.3 De kinderarts heeft niet expliciet toestemming aan klager, de vader van de minderjarige E., gevraagd voor het verrichten van lichamelijk onderzoek bij E. bij gelegenheid van het spreekuurbezoek op 6 februari 2014. Klager was er wel van op de hoogte dat E. op dit zogenoemde Goofy-spreekuur onder begeleiding van zijn moeder zou worden gezien in verband met "zorgsignalen". Bij een consult bij de kinderarts is een lichamelijk onderzoek een activiteit die standaard plaatsvindt en dat geldt zeker voor een eerste consult en voor een consult op het Goofy-spreekuur. Om die reden komt de minderjarige ook mee naar het consult. Het lichamelijk onderzoek van E. bij het bedoelde consult was dan ook geen bijzondere activiteit maar vanzelfsprekend. Het bezoek aan het Goofy-spreekuur heeft plaatsgevonden op basis van een verwijzing van de beide kinderpsychologen die door de ouders zijn ingeschakeld. Bij gelegenheid van de behandeling in beroep is zijdens de kinderarts gesteld dat vanuit het Goofy-team telefonisch contact met de advocaat van klager is geweest en dat deze namens klager ermee heeft ingestemd dat alleen de moeder bij het bezoek van E. aan het Goofy-spreekuur aanwezig zou zijn. Deze stelling is niet bestreden, zodat het Centraal Tuchtcollege van de juistheid ervan uitgaat. Tegen deze achtergrond mocht de kinderarts uitgaan van instemming van klager met het bezoek van E. aan het Goofy-spreekuur en daarmee ook met het onderzoek dat daar zou plaatsvinden. Daarbij komt dat er geen sprake was van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling van E. waarvoor toestemming van klager onontbeerlijk was.

Ten aanzien van het consult op 10 juli 2014 merkt het Centraal Tuchtcollege op dat dit een regulier controlebezoek betrof waarbij, zoals hiervoor is aangegeven, ook lichamelijk onderzoek hoort. De kinderarts mocht er, gelet op het vorenstaande, van uitgaan dat de instemming van klager ook dit consult betrof, temeer daar intussen bij de kinderarts geen bezwaren van klager over de gevolgde gang van zaken naar voren waren gebracht. In de bespreking van de kinderarts met klager op 14 februari 2014 is door klager, zo blijkt uit het daarvan gemaakte verslag, meegedeeld dat hij aan alle hulpverlening wilde meewerken.

De conclusie is dat het klachtonderdeel a terecht door het Regionaal Tuchtcollege is verworpen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

4.4 Klager heeft op 24 april 2014 schriftelijk toestemming gegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming voor het opvragen van informatie bij personen die beroepsmatig bij het gezin betrokken zijn. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege "dekt" deze toestemming ook de voor deze datum reeds verstrekte informatie nu klager, blijkens zijn expliciete toestemming op 24 april 2014 geen enkel bezwaar had tegen informatieverstrekking aan de Raad voor de Kinderbescherming. Daar komt bij dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:240 Burgerlijk Wetboek geheimhoudingsplichtigen ook zonder toestemming van, in casu, de wettelijk vertegenwoordiger, inlichtingen kunnen verstrekken aan de Raad voor de Kinderbescherming indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Van dit laatste is in het onderhavige geval sprake. Ook tegen deze achtergrond was er gelet op de door de kinderarts gegeven afweging geen expliciete toestemming van klager vereist voor de telefonische informatieverstrekking. Ook klachtonderdeel d is terecht door het Regionaal Tuchtcollege verworpen.

Maatregel en conclusie

4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanleiding gevonden om een zwaardere maatregel op te leggen dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan. Het beroep van klager dient dan ook volledig te worden verworpen.

4.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en Gezondheidszorg Jurisprudentie, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en dr. G. Derksen-Lubsen en dr. J.L.M. Strengers, leden beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.

Datum publicatie: 21-07-2016

Zaaknummer(s): c2015.337

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:255

Datum uitspraak: 21-07-2016