Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:41

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:41

Datum uitspraak: 26-07-2016

Datum publicatie: 26-07-2016

Zaaknummer(s): 2016/107GZP

Onderwerp: Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klager, een TBS-patient, verwijt verweerster dat hij door haar handelen in een onveilige situatie is terechtgekomen met een medepatient, waardoor ook zijn eigen behandeling in gevaar is gekomen doordat zij volgens klager haar beroepsgeheim over de medepatient heeft geschonden. Ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 30 maart 2016 binnengekomen klacht van:

A,

verblijvende in de B te C,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam,

tegen

D,

gezondheidszorgpsycholoog,

destijds werkzaam te C in de B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, advocaat te Leiden.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- de brief van mr. Maat d.d. 29 oktober 2015 met bijlagen waaronder het klaagschrift;

- de brief van mr. Maat d.d. 21 december 2015 met bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot de wettelijke aantekeningen en dagrapportages;

- het verweerschrift;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de brief van mr. A.S.E. Evelo, namens mr. C. Maat, d.d. 6 juni 2016, met als bijlage de brief van E d.d. 1 juni 2016.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. A.S.E. Evelo, advocaat te Amsterdam, en verweerster door mr. C.J. van Weering, advocaat te Leiden.

Mr. Van Weering heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klager verblijft in de B te C (hierna: de kliniek).

2.2. In 2015 heeft er in de kliniek een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de meerderjarige dochter van klager en een medepatient. De dochter van klager had contact opgenomen met de afdeling waar klager en deze medepatient verblijven om met haar vader te spreken. Toen bleek dat hij er niet was heeft de medepatient met haar een telefoongesprek gevoerd. De medepatient heeft tegen klager verteld dat hij met zijn dochter telefonisch had gesproken.

2.3. Sinds het telefoongesprek is de verhouding tussen klager en de medepatient onder spanning komen te staan.

2.4. Aan de medepatient is de TBS-maatregel opgelegd, onder meer vanwege een zedendelict.

2.5. In de kliniek geldt het beleid dat aan patienten geen informatie wordt verschaft over het delict waarvoor medepatienten de TBS-maatregel opgelegd hebben gekregen (hierna: het indexdelict).

2.6. Verweerster was ten tijde van het telefoongesprek de behandelaar van klager. Tijdens een therapeutische sessie heeft klager met haar besproken dat zijn dochter telefonisch contact heeft gehad met de medepatient.

2.7. De mentor van klager in de kliniek, forensisch maatschappelijk werker E (hierna: E) heeft verklaard:

"(..) Op uw vraag kan ik bevestigen dat in het herstelgesprek dat ik met A en D heb gevoerd aan de orde is geweest dat mevrouw bevestigd heeft dat zij betrokkene heeft gewaarschuwd (..) voor enkele medepatienten. In bovengenoemd herstelgesprek is hierover niet inhoudelijk gesproken. (..)"

2.8. De wettelijke aantekeningen over klager betreffende het derde kwartaal van 2015 houden, voor zover hier van belang, in:

"(..) Begin augustus ontstaat er spanning tussen betrokkene en een medepatient. Aanleiding zou zijn dat betrokkene voorgelogen zou zijn door deze medepatient over de aard van zijn indexdelict. Betrokkene ervaart daarnaast spanning omdat zijn dochter met deze medepatient aan de telefoon heeft gesproken. Betrokkene zegt in eerste instantie dat hij die betreffende patient heeft gegoogled en zo aan die informatie is gekomen. Wanneer hij terug hoort dat het niet mogelijk is om via google aan die informatie te komen laat hij weten dat hij het via via heeft laten opzoeken. (..)"

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij heeft klager informatie verschaft over het indexdelict van de medepatient. Zij heeft klager verteld dat de medepatient een zwaar zedendelict heeft gepleegd en dat klager niet moest accepteren dat zijn dochter met deze medepatient belde. Nu aan klager de TBS-maatregel is opgelegd vanwege een agressief delict heeft verweerster hem, door haar handelwijze, in een onveilige situatie met de medepatient geplaatst.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Uit artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de hulpverlener ervoor zorgdraagt dat aan anderen dan de patient geen inlichtingen over de patient worden verstrekt dan met toestemming van de patient.

5.3. De vraag die beantwoord dient te worden is of verweerster aan klager inlichtingen heeft verschaft over de medepatient, zonder toestemming van de medepatient. Indien dit vast komt te staan, is verweerster bij haar beroepsmatig handelen niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.4. Verweerster heeft ontkend dat zij aan klager inlichtingen heeft verstrekt over het door de medepatient gepleegde indexdelict. Volgens haar heeft zij klager, in het kader van de behandeling, slechts in algemene zin erop gewezen dat het niet verstandig is om kinderen of minderjarige kinderen contact te laten hebben met patienten uit de kliniek.

5.5. Het college is van oordeel dat het in zijn algemeenheid binnen het systeem van de wet past om binnen een therapeutische setting, in het kader van een behandeling, in algemene termen te spreken over medepatienten en de sociale interactie op de afdeling waar deze patienten verblijven. Hoewel in sommige klinieken, met toestemming van de patienten, openlijk wordt gesproken over de door hen gepleegde indexdelicten, geldt in het geval van de kliniek juist het tegenovergestelde. Daar is de afspraak dat door en met de patienten niet wordt gesproken over de door de medepatienten gepleegde indexdelicten.

5.6. Verweerster heeft ontkend dat zij aan klager heeft verteld voor welk indexdelict de medepatient in de kliniek verbleef. Nu alleen verweerster en klager aan het gesprek hebben deelgenomen, en ook overigens niet is gebleken dat zij informatie over het door de medepatient gepleegde indexdelict aan klager heeft verstrekt, kan niet worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de medepatient van klager minder geloof verdient dan dat van de verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van de medepatient van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist op 14 juni 2016 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

drs. L.J.J.M. Geertjens, drs. E.S.J. Roorda-de Man en drs. P. Citroen, leden gezondheidszorgpsycholoog,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 26 juli 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris w.g. voorzitter