Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:288

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:288

Datum uitspraak: 07-07-2016

Datum publicatie: 07-09-2016

Zaaknummer(s): c2016.066

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klager heeft in beroep zijn klacht ingediende tegen meerdere artsen, psychiaters, psychotherapeuten en verpleegkundigen verbonden aan een instelling voor geestelijke gezondheidszorg waar klager in een beschermde woonvorm verblijft. De klacht van klager betreft ongevraagd nachtelijke bezoek als hij ligt te slapen, zijn medicatie en de (opnieuw) verleende voorwaardelijke machtiging op grond van de wet BOPZ. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet ontvankelijk verklaard omdat het klaagschrift van klager niet aan de eisen voldeed. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat klager wel in de klacht ontvankelijk is. Het Centraal Tuchtcollege heeft vervolgens de klacht overeenkomstig artikel 73 lid 5 Wet BIG zelf afgedaan en de klacht als ongegrond afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.066 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

L., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in hoger beroep, gemachtigde: mr. J.M. Aantjes-Hubers, advocaat te Rotterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen L. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 juni 2015, onder nummer 2015-042 heeft dat College klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juli 2016. Klager en verweerder zijn, hoewel beiden behoorlijk uitgenodigd, niet ter terechtzitting verschenen. Voor verweerder is verschenen

mr. Aantjes-Hubers voornoemd.

Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 7 juli 2016, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondelinge uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"Klager is in de klacht niet-ontvankelijk, omdat hij niet heeft voldaan aan het verzoek van de door de voorzitter van het College aangestelde vooronderzoeker om te berichten tegen welke beroepsbeoefenaar of beoefenaren de klacht is gericht en een duidelijke omschrijving te geven van het verwijt dat aan diegene(n) wordt gemaakt, zodat het klaagschrift niet voldoet aan de krachtens artikel 65, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), in het bijzonder artikel 4, eerste lid van het Tuchtrechtbesluit BIG gestelde eisen".

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen, omdat klager de gronden van zijn beroep in het beroepschrift niet of onvoldoende heeft onderbouwd en geen aanvullende gronden heeft ingediend, terwijl klagers stellingen evenmin steun vinden in het medisch dossier.

3.2 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeftklager in zijn beroepschrift voldoende duidelijk aangegeven dat, en op welke gronden hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager wordt dan ook in zijn beroep ontvangen.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het klaagschrift zoals ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege op

10 februari 2015 voldoet aan de krachtens artikel 65 lid 2 van de Wet BIG gestelde eisen, nu klager de inhoud van zijn klacht en de feiten/gronden waarop zijn klacht berust voldoende duidelijk heeft weergegeven en de naam van degene over wie wordt geklaagd in het klaagschrift is vermeld. Dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn klaagschrift aan te vullen, is onvoldoende om klager in de klacht niet ontvankelijk te verklaren nu deze gegevens voor het Regionaal Tuchtcollege op eenvoudige wijze waren te achterhalen.

Artikel 73 lid 5 Wet BIG

4.2 Nu het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat klager kan worden ontvangen in de klacht, kan de in eerste aanleg gegeven beslissing niet worden gehandhaafd. De Wet BIG bepaalt in artikel 73, vijfde lid, dat indien het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, het deze beslissing vernietigt en de zaak zelf afdoet. Verweerder heeft ter terechtzitting in beroep (bij monde van zijn gemachtigde) aangegeven dat hij akkoord is met afdoening van de zaak in een instantie en heeft ermee ingestemd dat de zaak door het Centraal Tuchtcollege zelf wordt afgedaan. Het recht van partijen op rechtspraak in twee instanties wordt derhalve geen geweld aangedaan, terwijl het Centraal Tuchtcollege ook niet is gebleken van andere zwaarwegende belangen van een der partijen die zich hiertegen zouden verzetten.

5. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Klager is vanaf 2002 bekend bij E., een sociaal maatschappelijke instelling voor de geestelijke gezondheidszorg. Sinds 18 augustus 2014 verblijft klager op de Beschermde Woonvorm F. van E.. Klager is bij E. bekend met schizofrenie en chronische psychoses. De Rechtbank D. heeft op 23 november 2015 ten aanzien van klager (opnieuw) een rechterlijke machtiging verleend overeenkomstig het bepaalde in de Wet BOPZ. Verweerder is als verpleegkundige werkzaam bij E..

6. De klacht

Klager heeft in zijn klaagschrift een drietal klachten geformuleerd:

1) Klager vindt het een grote medische blunder dat hij - ondanks dat hij zijn kwaadheid hierover reeds heeft geuit en hierover gesprekken heeft gevoerd - in zijn woning op BW F. (nog steeds) ongevraagd nachtelijk bezoek krijgt van de nachtwacht. Als gevolg van de nachtelijke bezoeken ervaart klager de volgende symptomen: braken, glimmend voorhoofd en zeer suf.

2) Klager klaagt voorts over de aan hem voorgeschreven medicatie ACEMAP (voorheen Semap). Klager heeft last van de bijwerkingen. Volgens klager worden zijn hersenen er compleet door stilgelegd en leidt het tot beoordelingsfouten. Klager voelt zich door de medicatie benadeeld.

3) Klager klaagt er tot slot over dat devoorwaardelijke rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ op onjuiste gronden is verlengd. Volgens klagervormt hij geen gevaar voor zichzelf of voor de maatschappij.

7. Beoordeling van de klacht

7.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

7.2 Verweerder heeft in beroep verweer gevoerd en het College verzocht klager in de klacht niet ontvankelijk te verklaren dan wel de klacht als ongegrond af te wijzen.

7.3 Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de handelwijze van de verweerder in deze op enigerlei wijze onzorgvuldig is geweest.

7.4 Het rehabilitatieplan van klager vermeldt: "de afspraak is dat de nachtdienst niet in woningen van clienten komt (behalve bij escalaties); client is hiervan op de hoogte". Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzingen dat verweerdervan voormelde afspraak is afgeweken. Escalaties hebben zich blijkens het medisch dossier van klager niet voorgedaan. De klacht inzake het ongevraagde nachtelijke bezoek is dan ook ongegrond.

7.5 Ook de klacht over de aan klager voorgeschreven medicatie is ongegrond. Voor het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting komen vast te staan dat verweerder niet betrokken is geweest bij het voorschrijven van medicatie aan klager gedurende zijn verblijf op BW F..

7.6 Klager is ontvankelijk in de klacht over de door de Rechtbank D. afgegeven voorwaardelijke rechterlijke machtiging overeenkomstig de Wet BOPZ. Het enkele feit dat er voor klager civiele rechtsmiddelen openstaan om de rechterlijke machtiging aan te vechten, betekent niet dat het handelen van verweerder niet ter toetsing (aan andere normen) door de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Echter, zonder nadere onderbouwing met feiten en/of omstandigheden die de individuele behandeling door verweerder betreffen of hun weerslag hebben op de algemene gezondheidszorg, die hier ontbreken, valt voor het Centraal Tuchtcollege niet in te zien op welke wijze verweerder een verwijt kan worden gemaakt ter zake van de verleende rechterlijke machtiging. Dit klachtonderdeel is derhalve ook ongegrond.

7.7 De conclusie luidt dat verweerder van zijn handelen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zodat de klacht in zijn geheel als ongegrond dient te worden afgewezen.

8. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht af;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting

van 7 juli 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.