Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:298

ECLI:NL:TGZCTG:2016:298

Datum uitspraak: 08-09-2016

Datum publicatie: 08-09-2016

Zaaknummer(s): c2016.109

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een gz-psycholoog. Klaagster verwijt de gz-psycholoog o.a. dat zij delen van haar dossier naar derden (klaagsters adoptiefmoeder) heeft gestuurd zonder toestemming. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de gz-psycholoog berispt. De gz-psycholoog richt zich in beroep tegen de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klaagster geen klacht heeft ingediend over de dossiervoering van de gz-psycholoog. Hetgeen bij het Regionaal Tichtcollege aan de orde is gekomen over de wijze van dossiervoering door de gz-psycholoog staat niet in zodanig verband met de in deze procedure voorliggende klachtonderdelen dat dit een rol dient te spelen bij de zwaarte van de op te leggen maatregel. Waarschuwing i.p.v. berisping.

----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.109 van:

A., gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut,

werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg,

tegen

C., wonende te D., verweerster, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna te noemen klaagster - heeft op 11 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. - hierna te noemen de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 januari 2016, onder nummer 052/2015 heeft dat College de klacht, voor zover nog aan de orde, gegrond verklaard en de gz-psycholoog berispt.

De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 juli 2016, waar klaagster en de gz-psycholoog zijn verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster heeft klaagster, samen met haar adoptiemoeder, in 2002 in consult gezien. Klaagster, geboren op 6 juli 1989, was toen 12 jaar. Vervolgens heeft verweerster op 20 maart 2002 een indicatiestelling psychotherapie voor klaagster afgegeven. Als diagnose heeft verweerster in de indicatiestelling vermeld: reactieve hechtingsstoornis, het geremde type.

De behandeling is voortijdig afgebroken. Het dossier is gesloten zonder dat een (eind) rapportage is opgesteld dan wel middels een brief verslag aan de huisarts is gedaan.

Verweerster heeft in 2006 op verzoek van klaagsters adoptiemoeder aan haar een afschrift van de in 2002 gegeven indicatiestelling gestuurd. Verweerster heeft daarvoor geen toestemming aan klaagster - toen 16 jaar - gevraagd.

Op 21 februari 2015 heeft klaagster verweerster per e-mail verzocht om inzage in haar dossier te krijgen ten einde vragen beantwoord te krijgen.

Vervolgens vindt er e-mail correspondentie tussen klaagster en verweerster plaats.

In een e-mail van 25 februari 2015 schrijft klaagster onder meer het volgende:

"[....]

Ik vroeg mij af of u verder nog documentatie heeft die u als aanvulling kunt sturen naast hetgeen u al van plan bent te sturen. Zoals eventueel rapportage van gesprekken die u met mij gehad heeft. Ik begrijp dat gesprekken zoals u die met mevrouw [...] gehad heeft niet kunt sturen ivm wet privacy persoonsgegevens. Maar toch ben ik benieuwd op welke gegevens u uw diagnose of conclusie gesteld heeft. Wellicht is het anders mogelijk om een korte samenvatting te geven van de feitelijke gegevens zoals deze bij u bekent waren (tegen uw tarief uiteraard). Ik ben bijvoorbeeld benieuwd op of bij u bekend was destijds met dat mijn ouders gingen of inmiddels tot gescheiden waren (2001 zijn zij gescheiden). Ik ben ook benieuwd of u op de hoogte was van de eerdere gestelde diagnose bij mij door andere hulpverlening [...].

Ik vraag dit omdat dit voor mij een helder beeld kan geven of u destijds op de hoogte was van deze informatie en of dit invloed heeft gehad op de diagnose of op de gesprekken.

[...]."

Verweerster reageert daar op per e-mail van 25 februari 2015, 16.34 uur:

"Als ik meer moet uitzoek en een samenvatting moet maken dan kost mij dat al gauw

1 `a 2 uur en mijn uurtarief is EUR90,-

Wil je dat?"

Klaagster gaat daarmee per e-mail akkoord.

Verweerster reageert vervolgens per e-mail van 25 februari 2015, 18.41 uur:

"Ik kan je geen kopieen sturen van mijn handgeschreven aantekeningen van de gesprekken die wij hebben gehad. Ik kan ze zelf doornemen en een samenvatting maken van wat mij relevant lijkt. Als je dan nog vragen hebt, moet je misschien een keer komen voor een gesprek."

Verweerster heeft klaagster bij brief van 2 maart 2015 een afschrift van de indicatiestelling (ook wel als 'indicatieprotocol' aangeduid) toegestuurd.

Daarin schrijft zij, onder meer:

"[...]

In de bijlage stuur ik je de indicatiestelling voor psychotherapie zoals opgesteld d.d. 20-03-2002.

[...]

Omdat de behandeling voortijdig is afgebroken, is het dossier onvoltooid gesloten en is er geen officiele rapportage en ook geen brief aan de huisarts. De indicatiestelling is het enige document uit het dossier dat ik je ter beschikking kan stellen. De onderbouwing voor mijn diagnose staat er ook in. Van het inwinnen van informatie bij je eerdere behandelaar is het niet gekomen. Van je biologische moeder was weinig bekend.

[...]

Ik stuur je nu alles wat ik je kan laten inzien. Als je toch nog graag een gesprek wil ter verklaring van een en ander dan kunnen we daar een afspraak voor maken."

Op 3 maart 2015 schrijft klaagster aan verweerster per e-mail:

"Hartelijk dank voor toezenden van de documenten. Momenteel heb ik wel een aantal vragen na het lezen van uw brief en opgestelde indicatiestelling. Graag wil ik zoals eerder genoemd zo spoedig mogelijk een afspraak met u inplannen.

[...]

Op het formulier van de indicatiestelling heeft u handgeschreven het volgende genoteerd "23-05-2006/copie -`amevr C. t.b.v. bureau jeugdzorg!"

Ik wil u er nogmaals op wijzen dat dit in strijd is met uw beroepscode [...].

Tevens wil ik graag dat de inzage plaatsvindt in uw bijzijn omdat ik graag mijn vragen aan u wil stellen en ik er vanuit ga dat u hiervoor geen kosten in rekening zult brengen gezien bovenstaande punten."

Op 4 maart 2015 schrijft klaagster vervolgens aan verweerster per e-mail onder meer:

"[...]

Ongeacht hetgeen ik ga ontvangen heb ik recht op een inzage. Daarom verzoek ik u, en indien nodig sommeer ik u, tot overeenstemming te komen over een datum waarop de inzage gaat plaatsvinden.

Gezien het verloop van ons contact tot op heden stel ik een termijn van 14 dagen waarbinnen de inzage plaats moet vinden.

Ik verzoek u uiterlijk vrijdag 6 maart 2015 met een afspraak voorstel te komen voor een inzage en mij te informeren over hetgeen u mij gaat toezenden waarop kennelijk een reactie verwacht.

Mocht u meer tijd nodig hebben om bepaalde documenten op te stellen, zoals de eerder genoemde samenvatting, dan verzoek ik u mij dit te laten weten met een realistisch termijn waarop ik deze kan verwachten.

[...]."

Een gesprek tussen klaagster en verweerster heeft niet plaatsgevonden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster, nadat klaagster ter zitting haar klacht dat verweerster een verkeerde diagnose heeft gesteld heeft ingetrokken, zakelijk weergegeven, dat verweerster

. in 2006 delen van het dossier naar derden (klaagsters adoptiemoeder) heeft verstuurd zonder toestemming van klaagster;

. het verzoek van klaagster om een afspraak te maken voor een gesprek in verband met het door klaagster gedane verzoek om inzage in haar dossier heeft genegeerd;

. een tarief heeft gesteld voor het maken van een samenvatting van het dossier van klaagster.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven en voor zover na gedeeltelijke intrekking van de klacht nog relevant- het volgende aan.

Verweerster onderkent dat zij een fout heeft gemaakt door het indicatieprotocol in 2006 zonder de toestemming van klaagster aan de adoptiemoeder van klaagster te sturen, maar voert aan dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar enig nadeel van ondervonden heeft. Voor de beoordeling van sanctiewaardigheid van verkeerd handelen is van belang of dat handelen nadelige gevolgen heeft gehad.

Verweerster erkent dat zij in haar contacten met klaagster eenmaal over een uurtarief heeft gesproken maar dat daarna niet meer heeft gedaan, zij ook geen betaling heeft verlangd voor zoekwerk of voor het gesprek waar klaagster om vroeg.

Verweerster betwist dat zij het verzoek om een gesprek heeft genegeerd. Zij heeft klaagster geschreven dat zij met haar wilde spreken als klaagster haar meer informatie zou geven, omdat een gesprek anders niet zinvol leek.

Er is niet meer informatie dan het indicatieprotocol. Er is geen ander schriftelijk materiaal omdat de behandeling zonder overleg is afgebroken. Haar persoonlijke aantekeningen behoren niet tot het dossier en verstrekt verweerster aan niemand, ook niet aan patienten.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft erkend dat zij in 2006 het indicatieprotocol niet zonder voorafgaande toestemming van klaagster aan haar adoptiemoeder had mogen verstrekken.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Dat verweerster zich op dat moment niet realiseerde dat klaagster inmiddels 16 jaar was en derhalve haar toestemming was vereist kan daaraan niet afdoen. Verweerster had zich, zoals zij zelf ter zitting ook wel heeft onderkend, zulks wel moeten realiseren. Ook verweersters stelling dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en veronderstelde dat zij de informatie aan klaagsters adoptiemoeder die destijds ook bij de behandeling aanwezig was, kon verstrekken, doet daaraan niet aan af.

Anders dan verweerster en haar gemachtigde hebben aangevoerd is het voor het oordeel ter zake van de klachtwaardigheid en/of de op te leggen maatregel niet van belang of klaagster nadeel van het handelen van verweerster heeft ondervonden.

5.3

De laatste twee klachtonderdelen worden gezamenlijk besproken.

Verweerster heeft op klaagsters verzoek om inzage in het dossier in eerste instantie het indicatieprotocol toegezonden. Toen klaagster daarna verzocht om inzage in andere onderdelen van het dossier heeft verweerster aangegeven dat zij geen kopieen van haar handgemaakte aantekeningen kon sturen maar dat zij daar wel een samenvatting van zou kunnen maken. Dit zou, zo blijkt uit de onder de feiten aangehaalde correspondentie, al gauw een tot twee uren kosten en waarvoor verweerster een tarief van 90 euro zou rekenen. Als er daarna nog vragen zouden zijn zou klaagster kunnen langskomen voor een gesprek.

Op 3 maart 2015 heeft klaagster verweerster laten weten nog een aantal vragen te hebben en gaf nogmaals aan een afspraak met verweerster te wensen. Verweerster heeft daarop op 4 maart 2015 laten weten:

"[...]

Wil ik zicht krijgen op mijn rol dan zou je mij meer moeten vertellen dan je tot dusver gedaan hebt. Eerder lijkt een gesprek mij niet zinvol."

Klaagster heeft gesteld dat zij deze brief niet eerder heeft gezien dan in onderhavige procedure.

Wat daar ook van zij, zoals blijkt uit artikel 456 van de WGBO en artikel III.3.2.9 van de Beroepscode voor psychologen 2007, op 1 maart 2015 vervangen door artikel 67 van de Beroepscode voor psychologen 2015 en artikel III.4.2.1.1 van de Beroepscode voor Psychotherapeuten 2007, heeft een client steeds recht op inzage in zijn of haar dossier. Verweerster had klaagster een gesprek moeten aanbieden zonder voorwaarden te stellen.

Verweerster heeft ten onrechte drempels opgeworpen door in eerste instantie klaagster te wijzen op kosten verbonden aan het maken van een samenvatting en door later, in de brief van 4 maart 2014 aanvullende informatie te verlangen.

Dat verweerster uiteindelijk van het in rekening brengen van kosten heeft afgezien heeft zij niet aan klaagster laten weten zodat het klaagster niet bekend kon zijn dat zij geen kosten verschuldigd zou zijn.

Beide klachtonderdelen zijn gegrond.

Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Verweerster heeft ter zitting geen duidelijkheid kunnen geven over haar dossiervoering. Zij heeft verteld dat zij destijds van de negen consulten 'persoonlijke, handgeschreven, aantekeningen' heeft gemaakt, die in haar visie niet tot het dossier behoorden, en dat zij haar aantekeningen na vijf consulten heeft samengevat in het indicatieprotocol. Dit indicatieprotocol was volgens verweerster 'het dossier'.

Hoewel verweerster zegt dat zij gewoonlijk wel een brief aan de verwijzer stuurde is dat in dit geval niet gebeurd omdat de behandeling vroegtijdig werd afgebroken.

Verweerster verklaarde ter zitting dat zij haar werkwijze heeft aangepast en zij nu, na een paar sessies, altijd een brief naar de huisarts/verwijzer met een afschrift naar de client stuurt. De sessieverslagen die zij maakt maken volgens verweerster ook nu nog geen onderdeel uit van het dossier. Dit baart het college zorgen nu het in de beroepsgroep van verweerster gemeengoed is dat deze verslagen, die zorginhoudelijke relevante aantekeningen bevatten die van belang zijn voor de continuiteit van zorg, wel geacht worden tot het behandeldossier te behoren.

5.5

Nu alle drie overgebleven klachtonderdelen gegrond zijn en uit de houding van verweerster ter zitting weinig inzicht in haar handelen is gebleken, is het college van oordeel dat een berisping op zijn plaats is."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder "2. DE FEITEN" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De gz-psycholoog richt zich in beroep tegen de opgelegde maatregel. Zij stelt zich op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte haar verweer niet heeft gevolgd dat klaagster geen belang heeft bij haar klacht over de schending van het beroepsgeheim omdat zij daarvan geen, of gedurende slechts een beperkte periode, nadeel heeft ondervonden. Voorts voert de gz-psycholoog aan dat het Regionaal Tuchtcollege bij het opleggen van de maatregel van berisping ten onrechte mede de huidige wijze waarop zij haar dossiers inricht heeft meegewogen, terwijl dit niet binnen het bereik van de klacht viel.

4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Naar ter zitting in beroep is gebleken erkent de gz-psycholoog dat zij zich niet heeft gehouden aan het beroepsgeheim, maar stelt zij zich op het standpunt dat het al dan niet hebben van een nadeel bij de schending van het beroepsgeheim een rol zou moeten spelen bij de vraag of en in welke mate sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare normschending. Deze stelling kan niet worden gevolgd. Nog los van het feit dat, naar het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen, niet vereist is dat klaagster nadeel heeft ondervonden van de schending van het beroepsgeheim door de gz-psycholoog, miskent de gz-psycholoog dat het beroepsgeheim de privacy van patienten beoogt te beschermen en dat klaagsters nadeel is gelegen in de schending van haar recht op privacy.

4.4 De gegrond verklaarde klachtonderdelen, waartegen de gz-psycholoog in beroep niet opkomt, betreffen de schending van het beroepsgeheim, het negeren van een verzoek van klaagster voor het maken van een afspraak in verband met een verzoek van klaagster om inzage in het dossier en het stellen van een tarief voor het maken van een samenvatting van het dossier van klaagster.

4.5 Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij de beoordeling van de handelwijze van de gz-psycholoog en de vaststelling van de daarvoor op te leggen maatregel een rol laten spelen hetgeen ter zitting door de gz-psycholoog is verklaard over haar dossiervoering.

Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klaagster geen klacht heeft ingediend over de dossiervoering van de gz-psycholoog. Verder is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat hetgeen bij het Regionaal Tuchtcollege aan de orde is gekomen over de wijze van dossiervoering door de gz-psycholoog niet in een zodanig verband staat met de in deze procedure voorliggende klachtonderdelen dat dit een rol dient te spelen bij de zwaarte van de op te leggen maatregel.

Ten aanzien van de hiervoor vermelde gegrond verklaarde klachtonderdelen acht het Centraal Tuchtcollege in dit geval de maatregel van waarschuwing passend en toereikend. Daarbij acht het Centraal Tuchtcollege mede van belang dat de gz-psycholoog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en heeft erkend dat zij onjuist heeft gehandeld.

4.6 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin aan de gz-psycholoog de maatregel van berisping is opgelegd,

en in zoverre opnieuw recht doende:

legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en E.D. Berkvens en prof. dr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.