Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:291

ECLI:NL:TGZCTG:2016:291

Datum uitspraak: 08-09-2016

Datum publicatie: 08-09-2016

Zaaknummer(s): c2015.444

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts (ANIOS). Klagers verwijten de arts (samengevat) dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de uitvoering van zijn werkzaamheden in de Acute Dienst op 7 november 2013. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.444 van:

1.A. klager, 2. B., klaagster, beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

D., arts, wonende te E., destijds werkzaam te C., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna klagers - hebben op 8 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 oktober 2015, onder nummer 2015-010a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 juli 2016, waar zijn verschenen klagers en mr. Salomons namens de arts. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, respectievelijk doen toelichten.

Mr. Salomons heeft pleitaantekeningen aan het Centraal Tuchtcollege overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klaagster is op 28 oktober 2013 bevallen van een dochter.

2.2 Verweerder heeft van 1 augustus 2013 tot 1 september 2014 als ANIOS bij de Acute Dienst van de F. gewerkt, waarbij hij onder meer als taak had `de psychiatrische beoordeling van patienten in acute situaties'. Alle directe patientencontacten (zowel binnen de Acute Dienst als de Spoedpoli) worden verricht door een team van twee medewerkers, waarbij een psychiater als derde lid beschikbaar is voor overleg en zo nodig als medebeoordelaar.

2.3 Op 6 november 2013 heeft de huisarts van klagers contact opgenomen met G. in verband met zorgen om de psychische gesteldheid van klaagster in de kraamperiode. Medewerkers van G. wilden die avond klaagster beoordelen, maar klager heeft hun toen de toegang geweigerd. De volgende dag hebben verweerder en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, op verzoek van de collega's van G., telefonisch contact gezocht met klager om een afspraak voor een huisbezoek te maken of anders een afspraak op het bureau van de Acute Dienst. Klager weigerde op een van beide voorstellen in te gaan.

2.4 Verweerder heeft daarop contact opgenomen met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater en na overleg met hen meer informatie bij de huisarts opgevraagd. De huisarts vertelde dat eerder die week contact met de HAP was opgenomen door een bevriende arts die op kraambezoek was. Daarnaast gaf de huisarts informatie over het huisbezoek dat zij de dag ervoor had afgelegd, naar aanleiding van door familie van klagers geuite zorgen. Hierna hebben verweerder, de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater meer informatie bij de verloskundige en directe familie van klaagster ingewonnen. Hieruit kwam onder meer naar voren dat klaagster na de bevalling een verontrustende gedragsverandering liet zien en dat zowel de kraamhulp als familie van klagers zorgen over de situatie had. Enkele betrokkenen bleken angst voor klager te hebben, omdat deze zich agressief tegenover hen opstelde. Verweerder heeft de informatie van de huisarts, verloskundige en familieleden - met hun toestemming - in anonieme vorm met het AMK gedeeld en om advies gevraagd.

2.5 Het AMK heeft verweerder geadviseerd direct een melding te doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling ingediend, welke door de rechter is verleend.

2.6 Op 7 november 2013 meldden zich drie agenten, twee medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, twee medewerkers van Bureau Jeugdzorg en twee medewerkers van de F. bij klagers aan de deur. Zij waren in het bezit van een machtiging tot binnentreding en een machtiging tot uithuisplaatsing van het kind. Klager verbleef tijdens dat huisbezoek - onder bewaking van de politie - op een andere verdieping.

2.7 Verweerder concludeerde na het gesprek met klaagster en overleg met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater `dat de klachten het meest passen bij een kortdurende psychotische stoornis met begin post-partum'.

2.8 Klaagster heeft tijdens dit bezoek medicatie ingenomen (Haldol) en accepteerde ambulante zorg; zij werkte niet mee aan een vrijwillige opname.

3. De klacht

Klagers verwijten verweerder dat door zijn ingrijpen op 7 november 2013 de situatie van klaagster is verslechterd. Meer specifiek verwijten zij verweerder dat:

1 hij is overgegaan tot een inval met uithuisplaatsing terwijl de situatie daar niet ernstig genoeg voor was;

2 hij daarbij geen oog heeft gehad voor de verzorging van of de gevolgen voor klaagster;

3 hij tegenover klager conflictueus was in plaats van professioneel tijdens het telefoongesprek op 7 november 2013;

4 hij heeft gekozen voor een inval met Justitie en uithuisplaatsing in plaats van ziekenbezoek en (eventueel gedwongen) verzorging van klaagster;

5 hij het welzijn van klaagster heeft genegeerd en de situatie heeft verergerd door de baby onder politiebegeleiding te laten wegnemen in plaats van de gebruikelijke gedwongen opname van moeder en kind;

6 hij heeft nagelaten de opgelegde medicatie (Haldol) adequaat aan klaagster toe te lichten;

7 hij klager twee en een half uur door de politie in een ruimte in huis heeft laten vasthouden;

8 hij een diagnose bij klaagster heeft gesteld terwijl die in shock verkeerde door de gebeurtenissen;

9 hij geen nazorg heeft gegeven;

10 hij de situatie verkeerd heeft ingeschat door geruchten over de toestand van klaagster zonder toetsing voor waar aan te nemen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De klachtonderdelen hebben alle betrekking op de handelwijze van verweerder bij zijn werkzaamheden in de Acute Dienst op 7 november 2013, waarbij het overheersende verwijt is dat verweerder niet heeft gezorgd voor minder ingrijpende maatregelen, met minder schade voor de betrokkenen. De klachtonderdelen worden hierna gezamenlijk behandeld.

5.2 Vaststaat dat zowel zorgverleners als familieleden in de periode daaraan voorafgaand signalen hebben gegeven van grote ongerustheid over de situatie van klaagster en de baby. Vast staat tevens dat klager diverse hulpverleners, onder wie ook verweerder, heeft gehinderd bij het verlenen van professionele zorg aan klaagster en de baby. Verweerder heeft klager in een telefoongesprek duidelijk gemaakt dat hij de situatie van klaagster en de baby zelf (bij voorkeur ter plaatse) wilde beoordelen, maar klager heeft een dergelijk gesprek niet toegelaten.

5.3 Verweerder heeft zich door alle bij de situatie betrokkenen uitgebreid laten voorlichten en in verschillende fasen van de situatie overleg gepleegd met diverse collegae, alsook met het AMK, dat hem adviseerde een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming te doen. De informatie die aanleiding was voor de ongerustheid over de baby en klaagster was niet alleen van professionele hulpverleners afkomstig maar ook van familieleden. Verweerder heeft getracht een afspraak met klagers te maken voor een huisbezoek of een bezoek van klagers aan de Acute Dienst om de situatie zelf in te kunnen schatten, maar door de afwijzing daarvan door klager is dit niet gelukt. Het is dus de opstelling van klager zelf geweest die verhinderde dat verweerder een adequaat psychiatrisch onderzoek kon uitvoeren. Daardoor heeft hij geen op compleet eigen onderzoek gebaseerde geneeskundige verklaring kunnen opstellen en is hij belemmerd in de mogelijkheid tot het treffen van minder ingrijpende maatregelen. Ook bij het huisbezoek op 7 november 2013 heeft klager niet willen meewerken aan een gesprek.

5.4 Naar het oordeel van het College heeft verweerder de ernst van de situatie adequaat ingeschat en gedaan wat in zijn vermogen lag om met klagers in contact te komen. Het College heeft geen reden eraan te twijfelen dat bij verweerder de zorgen om het welzijn van klaagster en de baby voorop stonden. Uit het rapport dat over het huisbezoek is opgemaakt, blijkt dat verweerder klaagster heeft geinformeerd over het geneesmiddel Haldol. Het College ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die aantekening te twijfelen. Niet is gebleken dat verweerder in de gelegenheid is gesteld nazorg te geven.

5.5 De beslissingen tot uithuisplaatsing en de voorlopige ondertoezichtstelling van de baby zijn niet door verweerder genomen en kunnen hem dan ook niet worden aangerekend. . Ook is hij niet degene geweest die heeft bewerkstelligd dat klager niet bij de feitelijke uithuisplaatsing aanwezig mocht zijn.

5.6 Om bovenstaande redenen is het College van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig of onjuist heeft gehandeld. De klacht zal dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden. Voor zover klagers in beroep aanvoeren dat het gedrag van klager op 7 november 2013 in redelijkheid niet kon worden ervaren als een gebrek aan medewerking aan hulpverlening zal daarop verderop worden ingegaan.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Blijkens het beroepschrift kunnen klagers zich niet vinden in de ongegrondverklaring van hun klachten door het Regionaal Tuchtcollege. Klagers leggen in beroep hun klacht opnieuw en in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor.

4.2 De arts heeft gemotiveerd (schriftelijk) verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Aan het Centraal Tuchtcollege ligt de vraag ter beantwoording voor of de arts van zijn handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het niet erom of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzenvaneen redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij wordt geoordeeld naar het moment van handelen van de arts. De vraag of achteraf bezien (wellicht) met andere, minder zware maatregelen had kunnen worden volstaan ligt niet ter beoordeling voor.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege beschikt over een zeer goed gedocumenteerd dossier, waarin de verrichtingen van de arts en in het bijzonder zijn contacten met andere betrokken hulpverleners, nauwkeurig zijn vastgelegd. Ook zijn daarin de overwegingen van de arts, op grond waarvan hij tot de slotsom kwam dat ingrijpen in het belang van klaagster en de baby geboden was, terug te vinden. Klagers hebben niet concreet aangegeven dat in deze procedure door en namens de arts andere feiten zijn gepresenteerd dan die welke in de verslaglegging zijn vermeld. Klagers hebben in algemene zin aangegeven het als schokkend te hebben ervaren dat "de verdediging" feiten heeft verdraaid, maar op welke concrete feiten de beweerde verdraaiing betrekking heeft, hebben zij niet onderbouwd. Het kan zijn dat klagers een andere perceptie hebben van de met name van klager uitgaande dreiging die hulpverleners hebben ervaren, maar waar van een dergelijke dreiging in het dossier melding wordt gemaakt is deze geobjectiveerd aan de hand van bevindingen van met name genoemde betrokken hulpverleners. De enkele stelling van klagers dat klager geen dreigend persoon is, is een onvoldoende weerlegging van de genoteerde bevindingen.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de handelwijze van de arts de in rechtsoverweging 4.3 vermelde toets ten volle kan doorstaan. Hij heeft zich na de overdracht door G. uitgebreid en meermalen doen adviseren over vervolgstappen, toen hij door de opstelling van klager niet de gelegenheid kreeg om klaagster te bezoeken. Gedocumenteerd is dat het belang van de baby van toenemend gewicht is geworden in de overwegingen van de arts. De casus is, geheel volgens de geldende meldcode, anoniem voorgelegd aan het AMK. Het melden van de zaak bij de Raad voor de Kinderbescherming is een uitvloeisel geweest van het advies van het AMK. De voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de baby zijn het gevolg van beoordelingen en verzoeken van anderen dan de arts en kunnen in tuchtrechtelijke zin niet aan hem worden toegerekend. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft rechtsoverweging 5.5 van de bestreden uitspraak. Het Centraal Tuchtcollege kan zich ook vinden in de overige overwegingen van het Regionaal College en maakt die tot de zijne. Het Centraal Tuchtcollege wil aannemen dat klagers de gebeurtenissen op en na 7 november 2013 als ingrijpend en zelfs traumatisch hebben ervaren. Die ervaringen kunnen echter niet als het gevolg van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts worden beschouwd. Op grond van het eigen onderzoek van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het Centraal Tuchtcollege dus niet tot andere bevindingen dan het Regionaal College in de bestreden uitspraak.

4.6 Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het beroep van klagers dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

prof. dr. P.P.G. Hodiamont en drs. B.W. Topman, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.