Tuchtrecht | Onheuse bejegening | ECLI:NL:TGZCTG:2016:289

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:289

Datum uitspraak: 08-09-2016

Datum publicatie: 08-09-2016

Zaaknummer(s): c2015.428

Onderwerp: Onheuse bejegening

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater in haar hoedanigheid van verantwoordelijk psychiater/manager behandelzaken voor de Afdeling Spoedeisende Hulp psychiatrie, waar klaagster was opgenomen. Klaagster klaagt erover dat de psychiater in een gesprek niet professioneel heeft gereageerd naar klaagster en haar zoon toe. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat het niet over aanwijzingen beschikt dat verweerster zich onprofessioneel zou hebben gedragen en heeft de klacht in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.428 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen

D., psychiater, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr.drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

7 oktober 2015, onder nummer 2014-313, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juli 2016, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar zoon en gemachtigde C. voornoemd, en de psychiater, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. De Zeeuw voornoemd. Tevens was ter terechtzitting aanwezig de heer F., echtgenoot van klaagster. Partijen hebben ter terechtzitting hun standpunten toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Verweerster is werkzaam als psychiater en manager behandelzaken binnen G. (hierna: de instelling) te B.. De klacht heeft betrekking op verweerster in haar hoedanigheid van verantwoordelijk psychiater voor de afdeling Spoed Eisende Hulp Psychiatrie (hierna: SEHP).

2.2 Klaagster is in 2011 verwezen naar de instelling in verband met een depressieve stoornis, borderline trekken en terugkerende suicidaliteit. Daarvoor was zij onder behandeling geweest bij het H.

2.3 In de loop van 2014 is klaagster meermaals opgenomen en ook verschillende keren met ontslag gegaan na enkele incidenten.

2.4 Sinds een teambespreking eind juli 2014, die door verweerster als manager werd voorgezeten, is zij betrokken geraakt bij klaagster.

2.5 Tijdens een opname vanaf 4 september 2015 heeft verweerster diverse keren met klaagster gesproken over de mogelijkheden tot vervolgbehandeling. Op

8 september 2014 heeft verweerster met klaagster gesproken en is klaagster met ontslag gegaan, nadat er (wederom) een escalatie had plaatsgevonden.

2.6 Hierna is in een overleg tussen verweerster, de geneesheer-directeur en de directeur behandelzaken afgesproken dat klaagster in geval van crisis welkom was voor een time-out op de SEHP, mits zij zich aan de afdelingsregels en afspraken zou houden. Doel van de opname zou steeds zijn om te trachten een ambulant kader voor patiente op te zetten. Zo lang dit niet lukte zou de nazorg via de huisarts verlopen.

2.7 Op 16 september 2014 is klaagster opnieuw opgenomen op de SEHP en op

18 september 2014 vond een gesprek plaats tussen verweerster en klaagster. Doel van dit gesprek was opnieuw om een kader voor vervolgbehandeling te bepalen. De zoon van klaagster was bij dit gesprek aanwezig.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij tijdens het gesprek op 18 september 2015 niet professioneel heeft gereageerd naar klaagster en haar zoon toe. Het gesprek, waarin de voortgang van de behandeling van klaagster zou worden besproken, begon met de mededeling dat er slechts beperkt tijd was en werd al snel afgekapt zonder dat klaagster ook maar daadwerkelijk iets had besproken wat er toe deed, er niet naar haar klachten was geluisterd en geen antwoord was gegeven op de gestelde vragen. De zoon van klaagster stelde de meeste vragen, maar er werd vreemd gereageerd op zijn normale vragen en hij kreeg geen antwoord. Klaagster stelde een aantal kritische vragen waarop verweerster boos opstond en haar stem verhief. Na een korte preek van verweerster waarin ze te kennen gaf dat zij niet gediend is van dergelijke `beledigingen' (het in twijfel trekken van haar professionaliteit) liep ze boos de deur uit en riep ze dat klaagster en haar zoon de kamer moesten verlaten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster heeft haar gespreksverslag, alsook de aantekening van de bij het gesprek aanwezige verpleegkundige, beide opgenomen in het medisch dossier van klaagster, overgelegd en verklaard dat het gesprek met klaagster en haar zoon inderdaad niet prettig is verlopen. Toen de stemming van klaagster en haar zoon vervelend, verwijtend en non-cooeperatief werd heeft verweerster dat benoemd en het gesprek beeindigd met de mededeling dat zij de dag daarna op de kwestie terug zou komen. Zij heeft steeds geprobeerd op een behoorlijke wijze met klaagster te communiceren, waarbij van een onheuse bejegening van haar kant geen sprake is geweest, aldus nog steeds verweerster.

5.2 Nu de lezing van verweerster bevestiging vindt in het gespreksverslag en wordt gesteund door de aantekening van de aanwezige verpleegkundige in het medisch dossier beschikt het College niet over aanwijzingen dat verweerster zich onprofessioneel zou hebben gedragen. Het College ziet dan ook geen grond voor een (tuchtrechtelijk) verwijt aan verweerster.

5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder `2. De feiten' staan weergegeven. Dit echter met dien verstande dat - zoals klaagster terecht heeft opgemerkt - in de eerste zin van alinea 2.5 een onjuist jaartal (2015) is vermeld en dat deze zin aldus moet worden gelezen: "Tijdens een opname vanaf 4 september 2014 heeft verweerster diverse keren met klaagster gesproken over de mogelijkheden tot vervolgbehandeling".

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster is in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van de klacht dat de psychiater in het gesprek op 18 september 2014 niet professioneel heeft gereageerd naar klaagster en haar zoon toe. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2 De psychiater heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie dit beroep te verwerpen.

4.3 Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting in beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.4 Klaagster is al lange tijd bekend bij de afdeling Spoed Eisende Hulp psychiatrie (SEHP) van G.. In de loop van 2014 is klaagster meerdere keren opgenomen geweest en na enkele incidenten met ontslag gegaan, laatstelijk op

8 september 2014 nadat er (wederom) een escalatie had plaatsgevonden. Op

16 september 2014 is klaagster opnieuw opgenomen op de SEHP van G..

4.5 Naar aanleiding van deze heropname van klaagster heeft op 18 september 2014 een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klaagster en haar zoon en anderzijds de psychiater in haar hoedanigheid van verantwoordelijk psychiater voor de SEHP in aanwezigheid van een verpleegkundige. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat partijen dit gesprek met verschillende verwachtingen zijn ingegaan. Klaagster en haar zoon verkeerden in de veronderstelling dat in dit gesprek de inhoudelijke voortgang (stappenplan) van de behandeling van klaagster bij G. zou worden besproken, terwijl de psychiater - na klaagsters recente escalatie en ontslag bij G. tien dagen daarvoor (8 september 2014) - de bedoeling had eerst het kader te stellen waaronder behandeling bij G. eventueel weer zou kunnen worden voortgezet, alvorens tot bespreking van een behandelplan over te gaan. Immers, na de laatste escalatie was vanuit het verplegend personeel van G. aangegeven dat verdere behandeling van klaagster op de SEHP enkel nog zou kunnen plaatsvinden als klaagster zich voor haar impulsieve gedrag daarnaast ook onder poliklinische ambulante behandeling zou stellen bij I. en/of J.. Blijkens de medische verslaglegging heeft de psychiater dit in het bewuste gesprek aan klaagster en haar zoon trachten over te brengen. Toen klaagster te kennen had gegeven niet in te stemmen met deze door de psychiater - namens het verplegend personeel - gestelde voorwaarden voor behandeling bij G., kon er van de zijde van de psychiater niet aan de door klaagster en haar zoon gewenste inhoudelijke bespreking van de behandeling worden toegekomen.

4.6 Door deze patstelling kwamen partijen niet verder in het gesprek en is het gesprek uiteindelijk vroegtijdig beeindigd. Duidelijk is dat het gesprek door beide partijen als onplezierig is ervaren. Voorstelbaar is dat klaagster en haar zoon vanuit hun verwachtingen teleurgesteld zijn geweest in het verloop van het gesprek en dat zij in dat verband ook de opstelling van de psychiater hebben ervaren als onprofessioneel en met een `9 tot 5 mentaliteit', welk gevoel wellicht nog is versterkt doordat de zoon van klaagster voor dit gesprek speciaal een dag vrij van zijn werk had genomen en nu zijn moeder onverrichter zaken moest achterlaten. Wat daar ook van zij, gelet op de bij klaagster gestelde diagnose en de ervaringen met klaagster bij G. uit het verleden acht het Centraal Tuchtcollege het optreden van de psychiater in het gesprek van

18 september 2014 niet onprofessioneel. Hierbij is van belang dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat de psychiater in het gesprek van 18 september 2014 niet is overgegaan tot schelden, zoals eerder door klaagster was aangevoerd. Of de psychiater klaagster onheus heeft bejegend door met stemverheffing of een aanvallende toon te spreken kan niet worden vastgesteld, nu hetgeen partijen hier over verklaren niet eensluidend is en het verslag van de aanwezige verpleegkundige daaromtrent ook geen duidelijkheid verschaft. In zoverre kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden vastgesteld.

4.7 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege de klacht ongegrond acht, zij het deels op andere gronden. Het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.