Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:310

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:310

Datum uitspraak: 04-10-2016

Datum publicatie: 05-10-2016

Zaaknummer(s): c2016.121

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Niet is gebleken dat de tandarts voor het terugplaatsen van de losgekomen kroon niet cementresten heeft verwijderd en daarmee nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld. Evenmin is gebleken dat de wortelkanaalbehandeling te ruw is uitgevoerd.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.121 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 27 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 januari 2016, onder nummer 15/029T, heeft dat College de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 september 2016, waar zijn verschenen klaagster en de tandarts.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder is sinds oktober 2012 de tandarts van klaagster.

2.2. In december 2013 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met klachten ter zake een losgekomen kroon. Deze kroon is door verweerder op 5 december 2013 teruggeplaatst. Omdat de kroon te hoog aanvoelde heeft verweerder de kroon lager geslepen.

2.3. Op 22 januari 2014 heeft verweerder klaagster opnieuw behandeld, naar aanleiding van pijnklachten aan de kies waarop de kroon was teruggeplaatst. Door verweerder is toen direct een wortelkanaalbehandeling bij klaagster uitgevoerd.

2.4. Verweerder heeft klaagster ter bestrijding van pijn aanvankelijk paracetamol en nadien het middel ibuprofen voorgeschreven. De apotheker van klaagster heeft haar een ander pijnstillend middel verstrekt omdat klaagster ook antistollingsmedicatie gebruikt.

2.5. Van de door verweerder teruggeplaatste kroon is in juli 2014 een deel afgebroken.

2.6. Klaagster heeft zich in het kader van haar klacht eerder gewend tot de bemiddelingsraad van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT). Verweerder heeft in het kader van de daarop volgende procedure verklaard dat hij bij het opplakken van de kroon caries heeft aangetroffen.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door

a) na te laten voorafgaand aan de behandeling het dossier van klaagster op te vragen bij de vorige behandelaar;

b) na te laten voorafgaand aan het terugplaatsen van de kroon cementresten te verwijderen;

c) zich tijdens het uitvoeren van behandelingen niet te houden aan hygienevoorschriften (geen handschoenen dragen);

d) de wortelkanaalbehandeling te ruw uit te voeren;

e) een onjuist pijnbestrijdingsmiddel voor te schrijven;

f) in de procedure bij het NMT een onjuiste verklaring af te leggen ter zake het aantreffen van caries onder de kroon.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Ter zake het niet opvragen van het dossier van klaagster bij de vorige behandelaar overweegt het college als volgt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij gewoonlijk patienten verzoekt zelf hun dossier op te vragen. In dit geval was dat niet mogelijk omdat die betreffende behandelaar zijn praktijk had gesloten. Verweerder heeft bij het eerste consult van klaagster haar gebit gecontroleerd en gereinigd. Daarbij heeft hij geconstateerd dat sprake was van een stabiele gebitsituatie. Verder heeft hij verklaard dat hij toen heeft overwogen een roentgenfoto te maken, maar dat klaagster dat niet wilde. Verweerder heeft toen geen prioriteit gegeven aan het verkrijgen van het dossier van de vorige behandelaar.

5.2. Het college is van oordeel dat gezien de omstandigheden van het geval, waaronder het gesloten zijn van de praktijk van een eerdere vorige behandelaar en het aanbod een roentgenfoto te maken, gecombineerd met de vaststelling van een stabiele situatie, het handelen van verweerder niet als klachtwaardig kan worden beschouwd. Ook kan geen verband worden gelegd met de later bij klaagster opgetreden klachten.

5.3. Wat betreft de klachten over de behandeling bij het terugplaatsen van de kroon overweegt het college als volgt. Verweerder voert aan dat hij het element wel heeft gereinigd en cementresten heeft verwijderd. Dat met betrekking tot het schoonmaken geen kosten in rekening zijn gebracht, zoals klaagster aanvoert, is geen reden om aan te nemen dat het element niet zou zijn gereinigd, aangezien de kosten van het schoonmaken in het standaardtarief zijn begrepen en niet apart kunnen worden opgevoerd. Het college acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

5.4. Klaagster stelt verder dat verweerder bij zowel het terugplaatsen van de kroon als bij het later uitvoeren van de wortelkanaalbehandeling geen handschoenen heeft gedragen. Verweerder heeft hierover opgemerkt dat hij bij het uitvoeren van behandelingen steeds handschoenen draagt, die hij uitsluitend voor verrichtingen buiten de mond van patienten soms even uittrekt. Hij heeft geen herinnering dat dit bij de behandeling van klaagster anders zou zijn geweest. Het kan derhalve zijn dat klaagster hem op zeker moment zonder handschoenen heeft gezien, maar dat is dan een kort moment tijdens de behandeling zo geweest. Deze verklaring van verweerder komt het college plausibel voor, zodat ook dit klachtonderdeel faalt.

5.5. Wat betreft de wortelkanaalbehandeling heeft klaagster gesteld dat deze te ruw is uitgevoerd en dat deze wijze van uitvoering de oorzaak is van later optredende pijnklachten. Verweerder ontkent echter dat de behandeling ruw is uitgevoerd. Nu klaagster haar stellingen op dit punt ter zitting niet concreet heeft onderbouwd is er voor het college geen aanleiding uit te gaan van een te ruwe behandeling. Dat na de behandeling pijnklachten zijn opgetreden vormt geen aanwijzing voor (te) ruw handelen. In de praktijk blijken dit soort klachten voor te kunnen komen.

5.6. Wat betreft het voorschrijven van een verkeerde pijnstiller heeft verweerder opgemerkt dat hij op grond van het door hem vooraf geraadpleegde farmacotherapeutisch kompas ervan uit is gegaan dat ibuprofen, indien het een korte tijd wordt gebruikt, verenigbaar is met het gebruik van bloedverdunners. Naar het oordeel van het college is dit juist, zodat ook op dit punt geen sprake is van verwijtbaar handelen.

5.7. Verweerder heeft tot slot tijdens het verhoor in het kader van het vooronderzoek verklaard dat hij de door hem geconstateerde caries heeft verwijderd door middel van handmatig instrumenteren van het tandbederf [excaveren]. Dit komt overeen met hetgeen door hem tegenover het NMT is verklaard.

5.8. Ook op dit onderdeel heeft het college geen aanknopingspunten om te vermoeden dat de verklaring van verweerder onjuist is.

5.9. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond zal worden verklaard."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Klaagster heeft in beroep haar klacht herhaald dat de tandarts nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten voorafgaand aan het terugplaatsen van de kroon cementresten te verwijderen en de kaak te reinigen (klachtonderdeel b).

Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich op dit klachtonderdeel met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust, zoals neergelegd in overweging 5.3, en neemt dit oordeel over. Het Centraal Tuchtcollege voegt eraan toe dat het Centraal Tuchtcollege niet heeft kunnen vaststellen dat de tandarts deze werkzaamheden niet heeft verricht.

4.4 Klaagster stelt dat zij haar klacht dat de tandarts de wortelkanaalbehandeling te ruw heeft uitgevoerd (klachtonderdeel d) voldoende concreet heeft onderbouwd door aan te voeren dat zij na de behandeling aan de tandarts heeft gevraagd hoe het voor een vrouwelijke tandarts mogelijk is om een zodanig zichtbaar veel kracht vergende wortelkanaalbehandeling uit te voeren, waarop de tandarts antwoordde dat vrouwelijke tandartsen dan ook bijna altijd verwijzen. Verder heeft zij als concrete onderbouwing op de zitting van het Regionaal Tuchtcollege een plastische uitleg gegeven van de zichtbaar fysieke krachtinspanning van de tandarts. Hierin kan het Centraal Tuchtcollege klaagster niet volgen. Aan deze nadere onderbouwing van klaagster kan naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet de waarde worden gehecht die klaagster voorstaat. De tandarts heeft ontkend de wortelkanaalbehandeling ruw te hebben uitgevoerd. In gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een onderdeel van de klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van de tandarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Aan de vereiste aannemelijkheid draagt de hierboven vermelde onderbouwing niet bij. Opgemerkt wordt nog dat, zoals het Regionaal Tuchtcollege reeds heeft overwogen, het in de praktijk kan voorkomen dat een wortelkanaalbehandeling gepaard gaat met (latere) pijnklachten.

4.5 De behandeling van de klachtonderdelen a, c, e en f in hoger beroep hebben het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep op deze onderdelen moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr.Th.W.H.E. Schmitz

en mr. M.W. Zandbergen, leden juristen en drs. H.J. van Iterson en

mr. drs. R. van der Velden, leden beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.