Hebzucht en angst remmen samenwerking

29 september 2016

Hebzucht en angst remmen samenwerking

Iedereen is gebaat bij een soepele samenwerking, maar toch zitten mensen elkaar vaak dwars. Waarom gebeurt dat? Hoogleraar sociale psychologie Carsten de Dreu onderzoekt dat op allerlei manieren: van hersenscans tot de rol van religie. Oratie op 7 oktober.

Angst voor uitbuiting

Het winnen van een complexe oorlog of de uitvinding van een levensreddend medicijn: dat lukt alleen als mensen eendrachtig samenwerken. Dan kunnen ze indrukwekkende prestaties leveren waar ook het individu beter van wordt. Waarom zitten mensen elkaar dan zo vaak dwars? Hebzucht en angst zijn de fundamentele redenen voor een stroeve samenwerking, zo blijkt uit empirisch onderzoek van De Dreu. ‘Mensen zijn bang dat hun bijdragen vooral ten goede komen aan diegenen die zelf niets bijdroegen. Altijd is er het risico dat we door hebzuchtige anderen worden uitgebuit. Daarom houden mensen zich in en investeren ze in bescherming in plaats van samenwerking.’

Spelexerimenten

De Dreu onderzoekt welke strategieën mensen gebruiken om hun eigen opbrengsten te maximaliseren en het risico op uitbuiting te verkleinen. Dat doet hij met spelexperimenten waarin mensen kunnen investeren in verdediging, aanvallen of niets doen. Mensen blijken vooral in verdediging te investeren en minder in aanvallen die door hebzucht gedreven worden. ‘Angst is een tamelijk permanente rem op samenwerking. Wanneer hebzucht opspeelt is onvoorspelbaarder.’ Het paradoxale is dat angst voor rivaliserende groepen ervoor zorgt dat mensen binnen een groep juist beter gaan samenwerken. ‘Dat blijkt haast automatisch te gaan, vaak zelfs zonder overleg.’

Hoe ziet ons brein eruit?

De Dreu heeft als hoogleraar Arbeids- en organisatiepsychologie aan de Universiteit van Amsterdam veel onderzoek gedaan naar samenwerking binnen organisaties. In Leiden wil hij het onderwerp op een hoger abstractieniveau benaderen. ‘We weten al veel over wat soort leiders gewenst zijn. Ik wil nu verder onderzoeken hoe ons brein eruit ziet als we samenwerken. Want samenwerking grijpt terug op heel basale biologische systemen die we ook gebruiken voor anderen taken zoals kinderen opvoeden.’

Knuffelhormoon oxytocine

Met hersenscans wil hij onderzoeken welke neurohormonale stoffen bij samenwerken een rol spelen, zoals het ‘knuffelhormoon’ oxytocine bijvoorbeeld. Wordt er meer oxytocine aangemaakt als de samenwerking goed verloopt? En kun je de samenwerking beïnvloeden door een dosis van dit hormoon toe te dienen? ‘Die neurobiologische benadering is pas de laatste vijf jaar echt op gang gekomen onder psychologen en daar liggen nog veel belangrijke onderzoeksvragen.’

Effect van instituties

De Dreu benadrukt zijn multidisciplinaire aanpak. Hij is ook geïnteresseerd in het effect van ‘instituties’ als religie en wet-en regelgeving, want die zijn natuurlijk ook van invloed op ons gedrag. Hiervoor wil hij veel samenwerken met collega-wetenschappers van andere disciplines: sociologen, politicologen, rechtswetenschappers, religiewetenschappers maar ook biologen die bijvoorbeeld het gedrag van ratten onderzoeken.

Managers in de scanner

De Dreu sluit ook niet uit dat hij ook weer onderzoek in organisaties gaat doen. Tot die tijd zou het mooi zijn als managers ook willen meedoen aan zijn neurobiologische onderzoek. ‘Ik zou het schitterend vinden als veel managers zich aanmelden om in de scanner te liggen terwijl ze beslissingen moeten nemen over de koers van hun bedrijf. Maar dan moeten ze in groten getale komen en dat is niet zo makkelijk te realiseren.’