OM eist 200 uur werkstraf en een dag cel tegen agent


18 november 2016 - Arrondissementsparket Den Haag

De officier van justitie heeft op vrijdag 18 november een onvoorwaardelijk werkstraf van 200 uur en een dag gevangenisstraf geeist tegen een politieagent die op 6 oktober 2014 schoot op een Roemeen die zich probeerde te onttrekken aan een aanhouding. De Roemeen raakte hierbij zwaargewond.

Op maandagavond 6 oktober 2014 vroeg de politie in de Haagse binnenstad een bestuurder van een auto om zijn identiteitsbewijs. De bestuurder weigerde en ging ervandoor. Via de portofoon werd doorgegeven dat een auto was weggereden bij een controle en de Koningstraat inreed. De agent die zich
voor de rechter moet verantwoorden, bevond zich toen op de politiemotor in de Koningstraat en zag de auto voorbij rijden. Twee agenten op een mountainbike waren ook in de straat en gingen op de rijbaan staan, waarna een van hen de auto een stopteken gaf. De auto reed door en de agenten moesten
opzij gaan om niet door de auto geraakt te worden. De motoragent zette de achtervolging in. De vluchtauto ontweek tijdens de achtervolging met hoge snelheid nog een politieauto die als een blokkade op de weg stond.

De achtervolging eindigde op de hoek van de Stationsweg met de Hoefkade. De auto werd daar geblokkeerd door een politievoertuig. De bestuurder stapte uit de auto en rende in de richting van het station Hollands Spoor. De motoragent schoot tweemaal op de wegrennende bestuurder. Het eerste schot
schampte zijn achterhoofd en het tweede schot raakte hem in de rug. Hij zakte in elkaar en werd naar het ziekenhuis gebracht.

Het OM is van oordeel dat de motoragent bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de wegrennende verdachte dodelijk geraakt zou kunnen worden. De man sprong uit zijn auto en rende voorovergebogen weg over deels opgebroken en oneffen terrein. Onder meer deze factoren vergroten de kans dat
een schot dodelijk letsel teweeg kan brengen. Daarom acht de officier van justitie poging tot doodslag bewezen.

De volgende vraag is dan of de agent strafbaar is. Indien een agent op goede gronden gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen is hij niet strafbaar. Voor het gebruik van een vuurwapen door een politieambtenaar gelden strenge regels. Zo mag de politie schieten als er concrete aanwijzingen zijn
dat een verdachte vuurwapengevaarlijk is of wanneer de verdachte wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit waar vier jaar of langer gevangenisstraf op staat en dat een ernstige inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit.

Daarnaast gelden de regels van proportionaliteit (in dit geval: staat het schieten in verhouding met het doel om de verdachte aan te houden?) en subsidiariteit (is er geen andere manier om de verdachte te kunnen aanhouden?). Ook moet de politie voorafgaand aan het gebruik van geweld zo
mogelijk een waarschuwing geven.

De officier van justitie noemde ter zitting dat er geen sprake was van een verdachte in het bezit van een vuurwapen. De verdachte agent verklaarde dat hij het niet ondenkbaar vond dat de man een vuurwapen had. Nergens uit de verklaringen van de agent noch uit het verdere dossier blijkt echter
enige concrete aanwijzing voor het idee dat de vluchtende Roemeen een vuurwapen bij zich zou dragen. Bij de man is ook geen wapen aangetroffen.

Uit de verklaringen van de verdachte motoragent, leidt de officier van justitie af dat hij de bestuurder verdacht van poging doodslag of zware mishandeling jegens zijn collega's die opzij moesten stappen toen zij op de rijbaan stonden en de bestuurder doorreed . De gronden daarvoor zijn echter
onvoldoende. Zo is op camerabeelden te zien dat de auto even remt voor de agenten op de weg en dat hij enigszins voor hen uitwijkt. Daarnaast is ook te zien dat de agenten nog tijd hebben om opzij te stappen en vervolgens ongedeerd naar hun fiets lopen om de achtervolging in te zetten. Dit was
ook zichtbaar voor de motoragent.

Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat de motoragent de vluchtende verdachte niet waarschuwde dat er bij het niet opvolgen van zijn bevel (stoppen) geschoten zou worden. Een dergelijke waarschuwing is bij gebruik van een zwaar geweldmiddel echter wel vereist. Het enkele feit van de
achtervolging kan volgens het OM niet worden opgevat als een waarschuwing dat er geschoten zou worden als de man niet stilstond.

Alles bij elkaar had de agent naar oordeel van het OM niet gericht mogen schieten op de verdachte: afwegende de aanleiding, de eventuele verdenking, het uitblijven van belastende informatie over het vluchtende voertuig plus het feit dat de agent schoot in een woon- en winkelgebied waar op dat
moment burgers maar ook andere agenten zich bevonden. De agent schoot snel, de verdachte was toen hij voor het eerst werd geraakt waarschijnlijk nog geen twee meter van de auto verwijderd waar hij was uitgestapt. Een collega van de motoragent die bezig was met uitstappen om achter de verdachte
aan te rennen, kreeg geen kans om de man te pakken, omdat haar collega al had geschoten. Ook andere politieagenten, bijvoorbeeld agenten op een mountainbike hadden de verdachte kunnen aanhouden. Daarmee is dus ook niet voldaan aan het criterium subsidiariteit.

De officier van justitie concludeert dat het schieten van de motoragent niet in overeenstemming was met de ambtsinstructie en de politiewet en dat er dus sprake is geweest van onrechtmatig vuurwapengebruik.

De officier van justitie benoemde ter zitting de ernst van het feit: er is tweemaal gericht geschoten op een wegrennende, ongewapende verdachte die op een andere manier aangehouden had kunnen worden. Er waren geen indicaties dat de man gevaarlijk was. De officier van justitie is ervan
overtuigd dat de motoragent de man niet wilde doden of ernstig letsel wilde toebrengen. Hij liet zich alleen leiden door onjuiste veronderstellingen en nam op basis daarvan verkeerde beslissingen.

De officier van justitie houdt er rekening mee dat de vluchtende man zelf een belangrijk aandeel had in het ontstaan van de achtervolging, door niet te stoppen en te vluchten voor de politie. Hierdoor heeft hij zelf ook bijgedragen aan het uit de hand lopen van de situatie. Ook neemt de
officier van justitie mee dat de motoragent in deze situatie terechtkwam toen hij zijn werk deed en dat de impact van de strafzaak op zijn werk- en priveleven groot is.

De uitspraak is over twee weken.

Deel dit op

*