Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:378

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:378

Datum uitspraak: 22-12-2016

Datum publicatie: 22-12-2016

Zaaknummer(s): c2016.171

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager is patient in de huisartsenpraktijk waar de aangeklaagde arts werkzaam is.Klager verwijt de arts: 1. onprofessioneel gedrag, bestaande uit een scala van illegale en corrupte behandelingen in de praktijk; 2. schending met voorbedachte rade van de normen welke gelden in de verhouding tussen huisarts en patient. Verder stelt klager zich door voornamelijk het niet-medische gedrag van de arts onzeker en bedreigd te hebben gevoeld gedurende het grootste deel van het jaar, op grond waarvan klager aanspraak maakt op een schadevergoeding van 20.000 euro. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij een nieuwe klacht heeft geuit en verwerpt het beroep voor het overige.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.171 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, als juriste verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 27 juli 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen huisarts C. -hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 januari 2016, onder nummer 2015-191, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 december 2016, waar is verschenen de arts, bijgestaan door mr. A.W. Hielkema en vergezeld van de heer M.S.R. Goelammohamed.

Klager is hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

De arts en zijn gemachtigde hebben de zaak ter zitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

"2. De feiten

Klager is patient in de huisartsenpraktijk D. te B. (hierna: de praktijk), waar verweerder werkzaam is als arts."

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

"3. De klacht

3.1 Klager verwijt verweerder - naar het College verstaat - zakelijk weergegeven als volgt:

1. onprofessioneel gedrag, bestaande uit een scala van illegale en corrupte behandelingen in de praktijk;

2. schending met voorbedachten rade van de normen welke gelden in de verhouding tussen huisarts en patient.

Verder stelt klager zich door voornamelijk het niet-medische gedrag van verweerder onzeker en bedreigd te hebben gevoeld gedurende het grootste deel van het jaar 2014, op grond waarvan klager aanspraak maakt op een schadevergoeding van EUR 20.000,--.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De beoordeling

5.1 Het College begrijpt dat aan de klacht de volgende twee door klager in de stukken omschreven voorvallen ten grondslag liggen, waarin klager de hand van verweerder ziet:

1. Op 15 oktober 2014 is bij klager in de praktijk bloed afgenomen. De bloedmonsters zijn volgens klager niet naar het E. verstuurd en aan klager is op 14 november 2014 een valse uitslag gegeven. Dit volgt onder andere uit een verkeerde tijdsaanduiding op het uitslagformulier en het feit dat de gegeven uitslag vermeldde dat de glucosewaarde een niet nuchtere waarde betrof, terwijl dit wel degelijk een nuchtere waarde betrof.

2. Op 26 april 2014 is klager bij zijn apotheek een recept gaan halen. In en/of rond de apotheek waren personen aanwezig die door klager - kennelijk - zijn aangemerkt als zijnde verdacht. Bovendien zaten twee van de zes aan klager meegegeven pakketten met medicatie al tegen de vervaldatum van juli 2014 aan.

Het College overweegt als volgt:

bloedafname

5.2 Door verweerder is in het verweerschrift uiteengezet hoe in het algemeen wordt omgegaan met in de praktijk afgenomen bloedmonsters. Deze worden op de dag van afname door het E. opgehaald. De uitslagen komen zodra deze bekend zijn elektronisch binnen bij de praktijk. De uitslagen van de bloedafname van 15 oktober 2014 zijn echter op die manier niet goed binnengekomen en daarom door het E. ook per fax verstuurd. Deze zijn niet eerder dan 14 november 2014 verwerkt in het medisch journaal van klager omdat dit handmatig moest gebeuren. Ze zijn echter wel, zoals alle laboratoriumuitslagen, op de dag van binnenkomst beoordeeld door een arts. Het klopt dat op het door het D. gefaxte formulier vermeld stond dat de glucosewaarde een niet nuchtere waarde betrof. Deze waarde viel echter binnen de grenzen van zowel een nuchtere als een niet nuchtere bepaling, zodat hieraan geen gevolgen verbonden hoefden te worden, aldus verweerder.

Hiertegenover staat de klacht van klager, welke hoofdzakelijk is gebaseerd op aannames en veronderstellingen van klager en waarvoor een feitelijke onderbouwing grotendeels ontbreekt. Het College ziet, het een en ander tegen elkaar afgezet hebbende, dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen verweerder heeft aangevoerd. Daarmee is hetgeen klager heeft gesteld over dit onderwerp niet komen vast te staan. Het College ziet hierin aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

apotheek

5.3 Het College overweegt dat van enige relatie tussen verweerder en de door klager in/rondom de apotheek gesignaleerde personen niet is gebleken. Bovendien dient te worden aangenomen dat verweerder geen invloed heeft op de feitelijke verstrekking van medicatie door de apotheek en/of haar medewerkers. Ook met betrekking tot dit klachtonderdeel kan daarom niet worden geoordeeld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

bejegening

5.4 Voor zover klager heeft bedoeld (ook) te klagen over de bejegening door verweerder, ontbreekt het dit klachtonderdeel aan iedere (feitelijke) onderbouwing.

schadevergoeding

5.5 Het College kan zich uitspreken over de vraag of een klacht gegrond is. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord kan het College de maatregelen opleggen welke limitatief zijn vermeld in artikel 48 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het College is niet bevoegd een schadevergoeding op te leggen of zich uit te laten over de (civielrechtelijke) aansprakelijkheidsvraag.

conclusie

5.6 Op grond van het voorgaande zal de klacht zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan - ter verduidelijking - nog het navolgende toe te voegen. De bloedafname bij klager heeft plaatsgevonden door een ander dan de arts, op een afzonderlijke prikpost die op bepaalde dagen is ingericht op de praktijk van de arts ( "..."nieuwe" locatie voor bloedafname, naast de hoofdingang."; zie omschrijving van klager in klaagschrift onder Gedeeltes B).

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Voorts verwijt klager de arts in beroep dat hij niet adequaat heeft gereageerd op zijn verzoek om een kopie van zijn medisch dossier. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt impliciet het beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beslissing te bekrachtigen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich derhalve met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust en neemt dit oordeel over. Hieraan voegt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende toe. In een geval als het onderhavige waarin er sprake is van reguliere bloedcontrole (in het kader van diabetes), is het in beginsel de eigen verantwoordelijkheid van de patient om navraag te doen naar de uitslag van het bloedonderzoek. In bepaalde gevallen wordt navraag gedaan door de praktijkondersteuner (POH) bijvoorbeeld indien het een kwetsbare, complexe of zorgmijdende patient betreft. Klager stond echter toentertijd bij de arts niet als zodanig bekend. De arts kan derhalve niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet heeft gerappelleerd toen de uitkomst van het bloedonderzoek achterwege bleef.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege laat buiten beschouwing het klachtonderdeel over het verzoek van klager aan de arts om toezending van een kopie van zijn patientendossier. Terecht heeft de arts bij verweerschrift in beroep opgemerkt dat dit klachtonderdeel in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. Nu het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, valt dit nieuwe klachtonderdeel buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klager in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

4.5Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager niet-ontvankelijk wordt verklaard voor zover hij in beroep een nieuwe klacht heeft geuit. Voor het overige wordt het beroep verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager in het beroep niet-ontvankelijk voor zover hij een nieuwe klacht heeft geuit;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. T.W.H.E. Schmitz

en mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-jurist en drs. M. van Bergeijk en dr. M.K. Dees,

leden-beroepsgenoot en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.