Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:140

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:140

Datum uitspraak: 23-12-2016

Datum publicatie: 23-12-2016

Zaaknummer(s): 140/2016

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige kennelijk niet-ontvankelijk. Geen reden voor afwijking van hoofdregel dat meerderjarige patient wilsbekwaam is zelf een klacht in te dienen.

-------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 december 2016 naar aanleiding van de op 14 juni 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, verpleegkundige, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS Rechtsbijstand Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van de secretaris van het college d.d. 22 juni 2016;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van de secretaris van het college d.d. 14 juli 2016

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het mondeling vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 14 oktober 2016 gehouden mondeling vooronderzoek;

- de brieven van klager binnengekomen 18, 19, 20 en 21 oktober 2016.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is de vader van E, geboren in 1988 (hierna: patient). De klacht betreft de behandeling van patient en de behandeling van klager als eerste contactpersoon van patient. Klager was door patient benoemd tot zijn eerste contactpersoon in de periode 18 april 2016 tot en met 16 juni 2016.

Patient heeft een aantal jaren geleden (uit zelfbescherming) gekozen voor ondercuratelestelling. Curator van patient is F te G. Patient was in de relevante periode in behandeling bij GGZ-instelling H, alwaar verweerder als verpleegkundige betrokken was bij de behandeling.

Klager heeft op 13 mei 2016 het secretariaat van I GGZ de H gebeld met het verzoek tot een afspraak op 17 mei 2016. Verweerder heeft de voicemail van klager ingesproken en aangegeven dat hij geen afspraak met klager wilde zonder toestemming van patient en zonder de inhoud van het gesprek te weten. Verweerder meldde tevens het advies ten aanzien van patient om olanzapine te gebruiken en verzocht klager zijn invloed te gebruiken omdat `het mis lijkt te gaan'.

Op 17 mei 2016 (om 13:29 uur) heeft verweerder gereageerd op een e-mailbericht van klager (van dinsdag 17 mei 2016 om 06:58 uur) en meegedeeld dat er op 23 mei 2016 een afspraak/overleg met patient is gepland. Indien patient wilde dat klager daarbij was bestond de mogelijkheid daartoe. Verweerder heeft in hetzelfde bericht geschreven over de huidige situatie van patient en het medicatieadvies meegedeeld.

Op 17 mei 2016 om 11:05 uur heeft klager per e-mail aangegeven dat patient de komende tijd veelvuldig heen en weer wil reizen tussen D en J. Verweerder heeft diezelfde dag om 13:37 uur terugge-e-maild dat patient daarvoor bij de persoon moet zijn die het geld van patient beheert.

Op 19 mei 2016 om 01:55 uur zond klager verweerder een e-mailbericht dat hij kennis had gekregen van de opname van patient op de gesloten afdeling in K.

Verweerder heeft klager op 19 mei 2016 om 10:56 uur bericht in navolgende zin:

"[voornaam patient, RTC] is door de politie in L van straat gehaald en naar de GGZ gebracht en dit leidde tot opname in K.

Ik hoorde dinsdag 17-5 tegen 5 uur van de opname en heb toen met hen contact gehad. Wanneer er in D een plek vrij komt komt [voornaam patient, RTC] naar D toe. Doel is nu eerst uit de psychose/manie komen dmv steun, structuur en medicatie.

Een bericht aan u is er dinsdag niet meer van gekomen, gisteren was ik vrij, daarom nu een reactie.

Dossier informatie mogen we juridisch niet aan derden, ook niet aan contactpersoon, verstrekken, is medisch geheim.

De afspraak van maandag vervalt. Wanneer [voornaam patient, RTC] in D is en toe is aan een gesprek met u er bij, dan zullen we u uitnodigen. U bent contact persoon en we waarderen uw betrokkenheid en inzet, maar we beginnen vanzelfsprekend bij [voornaam patient, RTC] zelf. Wanneer [voornaam patient, RTC] naar D kom zal ik u daarover informeren."

Op 19 mei 2016 zond klager een e-mailbericht aan verweerder waarin hij verweerder onder meer bedankt voor de duidelijke informatie rond patient.

Op 30 mei 2016 zond verweerder om 16:11 uur een bericht aan klager dat in M een plek was voor patient en daarom aldaar opname diende plaats te vinden. Omdat klager eerder berichtte dat hij contact had met de hulpverleners van N ging verweerder ervan uit dat klager op de hoogte zou zijn.

Op 16 juni 2016 heeft verweerder per e-mailbericht aan klager laten weten dat patient weer zijn zus O als eerste contactpersoon wenst.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- een zeer onjuiste en slechte behandeling van patient. Verweerder heeft voorts valse informatie over het behandelplan afgegeven en patient ten onrechte niet doorverwezen naar de GGZ te J, overeenkomstig de wil van patient.

Klager klaagt tevens over slechte behandeling van hemzelf als eerste contactpersoon. Klager heeft onvoldoende tot geen informatie gekregen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager niet klachtgerechtigd is met betrekking tot klachten over de behandeling van patient. Verweerder heeft in de in geding zijnde periode, na vertrek van patient uit de kliniek te D, diverse keren contact gehad en meende daarbij voldoende informatie te hebben verstrekt en zorgvuldig te hebben gehandeld. Verweerder was in de veronderstelling dat overplaatsing van patient, in verband met opname met inbewaringstelling in K en I te M, klager bekend was. Met de kennis van achteraf had verweerder beter kunnen checken of klager op de hoogte was van de overplaatsingen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 ONTVANKELIJKHEID

Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt het college als volgt. Klager is niet klachtgerechtigd om te klagen over de behandeling van zijn zoon. I is uitgegaan van de wilsbekwaamheid van patient. Dit blijkt uit de inhoud van de overgelegde e-mailberichten, waarin meermalen naar voren komt dat de behandeling in overleg met patient wordt vormgegeven. Gelet op het voorgaande bestaat voor het tuchtcollege geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat meerderjarige personen wilsbekwaam zijn ten aanzien van hun wens een tuchtklacht in te dienen.

Voor zover dat feitelijk anders zou liggen bij patient wijst het tuchtcollege erop dat de curator de aangewezen persoon is, conform Boek VII, artikel 465, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, om namens patient te klagen.Uit de stukken is genoegzaam gebleken dat als curator van patient is benoemd F te G. Als er geen curator of mentor of schriftelijk gemachtigde is en er is ook geen echtgenoot of levensgezel, dan kan een ouder, kind, broer of zus van de patient de wettelijk vertegenwoordiger zijn. Nu patient een curator heeft kan klager patient niet wettelijk vertegenwoordigen. Klagers wens - hoe begrijpelijk ook - om de behandeling van patient ambtshalve door het tuchtcollege te laten onderzoeken en toetsen waarbij patient als getuige kan worden gehoord kan het college derhalve niet inwilligen. Dat klager in de in geding zijnde periode als eerste contactpersoon door patient was aangewezen maakt het voorgaande niet anders, nu dit geen wettelijke vertegenwoordiging inhoudt.

Dit leidt tot de conclusie dat klager niet-ontvankelijk is voor zover hij klaagt over de behandeling van zijn zoon.

5.2 INHOUDELIJK

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Klager klaagt over zijn behandeling als eerste contactpersoon. Ook hierbij is van belang dat een eerste contactpersoon niet een wettelijk vertegenwoordiger is, zoals hiervoor in 5.1 besproken.

Het college is van oordeel dat verweerder, binnen de hem gegeven mogelijkheden, klager voldoende informatie heeft gegeven over de actuele stand van zaken. Verweerder heeft binnen redelijke termijn telkens op e-mailberichten van klager gereageerd, waarbij klager overigens op 19 mei 2016 verweerder bedankt voor de duidelijke informatie die hij heeft ontvangen. Wat betreft het niet willen overleggen van het volledige dossier van patient heeft verweerder overeenkomstig de voor hem geldende normen gehandeld. Met verweerder is het college van oordeel dat het melden aan klager van de overplaatsingen van patient naar K en M zorgvuldiger zou zijn geweest. Echter, gelet op de contacten die er waren met klager en hetgeen verweerder daaromtrent in de aan klager gerichte e-mailberichten heeft opgenomen, is het college van oordeel dat verweerder wel binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht, voor zover klager ontvankelijk is, kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht, voor zover klager ontvankelijk is, af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, E. van Egmond en

A.H. de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.