Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2017:37

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:37

Datum uitspraak: 17-01-2017

Datum publicatie: 19-01-2017

Zaaknummer(s): c2015.382

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Klager is opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum. Hij verwijt verweerster dat zij heeft besloten klager intern over te plaatsen vanwege een vermeende verliefdheid van klager op een sociotherapeut. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. In beroep maakt klager bezwaar tegen het feit dat hij tijdens de procedure in eerste aanleg door een misverstand niet (mondeling) is gehoord. In beroep is klager in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting te worden gehoord maar heeft hij van de hem geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.382 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 augustus 2015, onder nummer 15/097gzp, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 9 december 2015 is hem medegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van 13 december 2015 gereageerd. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 november 2016, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. De Jong voornoemd. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet ter terechtzitting verschenen. Voor aanvang van de terechtzitting is door het Centraal Tuchtcollege telefonisch contact opgenomen met de kliniek waar klager verblijft. Klager bleek in de kliniek aanwezig en derhalve niet onderweg naar de terechtzitting.

De gz-psycholoog heeft, evenals haar gemachtigde, haar standpunt in beroep ter terechtzitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam geweest in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) E.-kliniek te D..

2.2 In 2003 is klager door de Rechtbank wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging.

2.3 Op 17 oktober 2006 is klager vervolgens voor een tbs-behandeling opgenomen in de F.-kliniek.

2.4 Op 3 juni 2010 is klager voor een tweede behandelpoging overgeplaatst naar het FPC E.kliniek. Verweerster was zijn hoofdbehandelaarster.In deze kliniek is in september 2010 een Diagnostisch Rapport opgemaakt, waaruit blijkt dat bij klager sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en paranoide trekken. In de `Wettelijke aantekening 3^de kwartaal 2013' (hierna: de wettelijke aantekeningen) staat dat klager in deze periode verliefd is geworden op een sociotherapeut en verder, voor zover hier van belang:'Betrokkene doet er alles aan om haar speciaal te maken en blijft ondanks dat hij meerdere keren nee gehoord heeft het contact zoeken. Als hij hierover in gesprek gaat zegt hij: `Er is niets, het is lucht'. (..) Wuift werkelijk alles weg, van wat er ter sprake komt, letterlijk en figuurlijk, reageert niet op directe vragen `Er is niets'. Betrokkene is geadviseerd het contact niet op te zoeken maar negeert dit advies. Hij blijft ongevraagd deze sociotherapeut claimen voor gesprekken en vragen of deze meegaat op verlof. Betrokkene verdraaid het werkelijke verhaal en geeft aan dat hij gevraagd is voor een gesprek terwijl dit niet zo is. Als betrokkene hierop wordt aangesproken wil hij niet luisteren, wordt boos en komt niet bij hem binnen. Betrokkene is niet in staat om adequaat met zijn gevoelens om te gaan. Hierdoor is er geen goed werk- en behandelklimaat op afdeling G. mogelijk en wordt betrokkene intern overgeplaatst. Hij vraagt meerdere malen of hij niet nog een kans kan krijgen en wil met iedereen hierover in gesprek. Betrokkene doet dit op een manier waaraan men kan aflezen dat zijn overplaatsing hem echt wat doet.(..)'.

Op 13 augustus 2013 is klager intern overgeplaatst onder de afspraak dat klager onder geen beding contact met de sociotherapeut zou opnemen. In voornoemde aantekening staat voorts vermeld dat klager zich niet aan deze afspraak heeft gehouden en dat hij naar aanleiding daarvan op een afdelingsarrest is geplaatst.

2.5 Bij brief van 2 oktober 2013 hebben het hoofd van de inrichting, het hoofd behandelzaken en het hoofd behandeling een verzoek tot externe overplaatsing van klager gericht aan de Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Hierna is klager overgeplaatst naar de H. te B..

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster lichtvaardig heeft besloten klager intern over te plaatsen vanwege een vermeende verliefdheid van klager op een sociotherapeut. Volgens klager had het op de weg van verweerster gelegen om zorgvuldig te onderzoeken of er daadwerkelijk wat speelde tussen klager en de sociotherapeut en wat er dan speelde. Op z'n minst had verweerster met klager en de sociotherapeut een driegesprek moeten voeren en had verweerster hem niet zomaar intern mogen laten overplaatsen. Klager heeft als gevolg van deze beslissing vertraging opgelopen in zijn behandeling.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Voorop wordt gesteld dat verweerster in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog verweer heeft gevoerd en als zodanig werkzaam is geweest. Het handelen van verweerster als gezondheidszorgpsycholoog ligt dan ook ter beoordeling voor.

5.2. De klacht spitst zich toe op de beslissing van verweerster klager intern over te plaatsen naar een andere afdeling. Verweerster heeft aangevoerd dat met klager is gesproken over zijn vermeende verliefdheid op de sociotherapeute en dat hij op zijn gedrag is aangesproken. Zij heeft tevens de beslissing om klager intern over te plaatsen in haar team besproken, waarna dit besluit ook met klager is besproken. Deze lezing van verweerster vindt steun in de bij de stukken gevoegde en hiervoor onder 2.4. genoemde wettelijke aantekeningen. Hieruit blijkt inderdaad dat verweerster een aantal keer met klager over zijn verliefdheid heeft gesproken en dat hij op zijn gedrag is aangesproken met het advies geen contact meer met de sociotherapeute te zoeken. Klager heeft dit advies genegeerd, waarna opnieuw met klager is gesproken over zijn gedrag. Voorts is besproken dat een interne overplaatsing aan de orde is, zo blijkt uit de wettelijke aantekeningen. Dit betekent dat de klacht bij gebrek aan een deugdelijke grondslag moet worden verworpen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Beoordeling van het beroep

3.1 Als grond voor zijn beroep voert klager aan dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg onvoldoende is geweest omdat klager niet door het Regionaal Tuchtcollege is gehoord en daardoor naar het oordeel van klager onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn klacht toe te lichten.

3.2 De gz-psycholoog stelt primair dat klager niet in zijn beroep kan worden

ontvangen nu hij geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd. Subsidiair concludeert de gz-psycholoog tot verwerping van het beroep.

3.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Het Centraal Tuchtcollege heeft klager in beroep de gelegenheid gegeven zijn oorspronkelijke klacht mondeling ter terechtzitting nader toe te lichten. De gz-psycholoog heeft, zowel in het namens haar in eerste aanleg ingediende verweerschrift alsook tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in beroep, inhoudelijk verweer kunnen voeren en ook gevoerd. Klager is zonder opgaaf van redenen niet ter terechtzitting in beroep verschenen en heeft derhalve van de hem geboden mogelijkheid zijn klacht mondeling toe te lichten geen gebruik gemaakt.

3.4 Bij deze stand van zaken dient de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand te blijven. Het beroep van klager moet worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.