Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR

De Koninklijke landmacht beschikt sinds de jaren zestig over pantserrups commandovoertuigen van het type M577, en sinds de jaren zeventig over pantserrupsvoertuigen van het type YPR. Beide voertuigen zijn afgeleid van het M113-voertuigconcept uit de jaren vijftig. Het einde van de technische en operationele levensduur van de M577 en de YPR komt in zicht en daarmee tevens de noodzaak tot ver-vanging. In deze brief informeer ik u over de behoeftestelling (DMP-fase A) en de gekozen fasering.

De huidige situatie

Bij de Koninklijke landmacht zijn ongeveer 1500 YPR'en ingedeeld, inclusief 24 voor de Koninklijke marechaussee. Van deze 1500 zijn er ongeveer 470 uitgerust met een 25mm kanon of het antitankwapen TOW en ingedeeld bij pantserinfanterie-eenheden. Het resterende deel, ongeveer 1030 voertuigen, bestaat uit afgeleide versies, zoals die voor de voorwaartse artillerie- en mortierwaarnemer, de commando-versie voor de lagere gevechtsstaven, de mortiertrekker, en versies voor de genie, de logistieke ondersteuning en het gewondentransport. Naast deze 1500 YPR'en zijn 105 M577's als gepantserd commandovoertuig ingedeeld bij de staven van brigades, divisie en legerkorps.

Noodzaak van vervanging

De M577 zal in de periode 2004 tot 2009 ruim 40 jaar in dienst zijn en in die periode het einde van zijn technische en operationele levensduur bereiken. Dit komt onder meer tot uiting in een aanzienlijke verhoging van de onderhoudsinspanning, een te geringe ballistische bescherming (slechts tot 7.62 mm) en tekortkomingen op het gebied van ARBO en milieu.

Bij de ontwikkeling van de YPR zijn, om de toen noodzakelijk geachte vuurkracht, bescherming en mobiliteit te verwezenlijken, de technische mogelijkheden van het M113-concept maximaal benut. Het voertuig is vanaf 1979 ingevoerd en zal in de periode 2007 tot 2012 het einde van zijn technische en operationele levensduur bereiken. De YPR voldoet dan niet langer aan de eisen op het gebied van vuurkracht, bescherming, mobiliteit, commandovoering & inlichtingen en verzorging. Pantservoertuigen moeten in de nabije toekomst zijn voorzien van een effectiever wapensysteem en betere bescherming tegen de uitwerking van vijandelijk vuur, mijnen en NBC-middelen. Een belangrijk knelpunt is ook dat de pantserinfanterie in de toekomst van meer middelen wordt voorzien dan waarmee rekening is gehouden bij het ontwerpen van de YPR. Zij zal bijvoorbeeld gaan beschikken over een grotere diversiteit aan (draagbare) wapensystemen, sensor-, en communicatiemiddelen, en ook over een uitgebreidere gevechtsuitrusting voor de individuele militair. Het volume van de YPR is ontoereikend om al deze nieuwe uitrusting mee te nemen. Een andere operationele tekortkoming van de YPR is de lage mobiliteit ten opzichte van moderne tanks, zoals de Leopard-2, waarmee de pantserinfanterie moet samenwerken.

Een door TNO uitgevoerd onderzoek heeft uitgewezen dat het niet mogelijk is de YPR zodanig te verbeteren dat hij aan de veranderende operationele eisen zal blijven voldoen. Het is weliswaar mogelijk de YPR op onderdelen te verbeteren, maar dat zou teveel ten koste gaan van andere eigenschappen van het voertuig. Zo zou een verbetering in onaanvaardbare mate ten koste gaan van de mobiliteit en de beschikbare ruimte in het voertuig. Het is echter wél mogelijk de technische levensduur te verlengen.

De kwalitatieve behoefte

Het vaststellen van kwalitatieve eisen in een puur nationale context is bij projecten van deze aard en omvang nagenoeg uitgesloten. Ook logistieke en financiële overwegingen pleiten voor internationale standaardisatie en aansluiting bij ontwikkelingen en projecten die gaande zijn. Hiermee is overigens niet gezegd dat de vervanging van de M577 en YPR volledig op de ontwikkeling van één voertuigconcept zou moeten berusten, ook al bestaat daar in beginsel wel een voorkeur voor.

Gezien de omvang van de Koninklijke landmacht geldt als uitgangspunt dat ons land zich niet kan permitteren over eenheden en voertuigen te beschikken waarmee uitsluitend in het hoge deel van het geweldsspectrum kan worden opgetreden, en andere waarmee uitsluitend kan worden opgetreden in vredebewarende scenario's. Er wordt daarom in beginsel gezocht naar een voertuig dat geschikt is voor de uitvoering van alle taken in het gehele geweldsspectrum.

Een ander uitgangspunt is dat alle voertuigen, ongeacht het doel waarvoor zij worden ingezet, over voldoende groeipotentieel moeten beschikken om binnen de verwachte technische levensduur te kunnen worden aangepast aan veranderende eisen. Er zijn voor de voertuigen algemene kwalitatieve eisen opgesteld op het gebied van vuurkracht, mobiliteit, commandovoering & inlichtingen, logistieke ondersteuning en bescherming. Dit laatste aspect betreft, naast eisen op het gebied van NBC- en EOV-bescherming, vooral de bepantsering. Alle voertuigen moeten ten minste bescherming bieden tegen 14,5 mm pantserdoorborende munitie rondom, en, zoveel mogelijk, tegen de scherfwerking van conventionele artillerie- en mortiergranaten. De voertuigbodem in het bijzonder moet bescherming bieden tegen de uitwerking van contact- en invloedsmijnen. Naast deze algemene eisen zijn er, afhankelijk van de versie van het voertuig, specifieke eisen ontwikkeld. De kwalitatieve eisen komen in grote lijnen overeen met de eisen die in internationaal verband zijn ontwikkeld.

Een belangrijk kwalitatief aspect is de mobiliteit. Daarbij speelt de keuze voor een rups- of wielonderstel een belangrijke rol. Voor de uitvoering van taken in het lage deel van het geweldsspectrum worden gepantserde wielvoertuigen thans het geschiktst geacht, vooral vanwege de hogere mobiliteit van deze voertuigen op de weg en de lagere exploitatiekosten. Voor de inzet in hogere delen van het geweldsspectrum zijn gepantserde rupsvoertuigen het meest geëigend, vooral in verband met de vereiste mobiliteit in het terrein. Naar verwachting zullen prestaties van rups- en wielvoertuigen elkaar in de toekomst door technologische ontwikkelingen gaan benaderen. Moderne constructietechnieken zullen het mogelijk maken ook zwaardere versies als wielvoertuig uit te voeren. Ook zijn er rupsaandrijvingen in ontwikkeling die minder trillingen en geluid produceren.

Gelet op het moment waarop in de volledige behoefte moet zijn voorzien, hoeft voor het gros van de voertuigen thans nog geen definitieve keuze te worden gemaakt tussen een wiel- of rupsconcept. Andere landen, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, verkeren in een vergelijkbare positie; ook zij moeten de definitieve keuze tussen een wiel- of rupsonderstel voor het gros van hun voertuigen nog maken.

Wel kan er al een uitspraak worden gedaan over een deel van de behoefte. Het betreft de gepantserde commandovoertuigen M577, die moeten worden vervangen vanaf 2005. Met deze voertuigen hoeft, anders dan met de YPR, niet in zwaar terrein te worden opgetreden. Commandovoertuigen raken in beginsel niet direct betrokken bij gevechtssituaties en maken tijdens verplaatsingen doorgaans gebruik van wegen en paden. De M577 kan daarom het beste worden vervangen door een pantserwielvoertuig. Een ander deel van de behoefte waarover al een uitspraak kan worden gedaan, betreft de voertuigen bij de verkenningseenheden. Verkenningseenheden treden op volgens het principe "zien zonder gezien te worden". Het is van belang dat zij zo geruisloos mogelijk optreden, wat beter met wiel- dan met rupsvoertuigen kan. Om die reden is al besloten een deel van het voertuigbestand van de verkenningseenheden te vervangen door het Licht Verkennings en Bewakingsvoertuig (LVB), een gepantserd wielvoertuig. De verkenningseenheden moeten ook beschikken over voertuigen voor diverse ondersteunende taken. Gelet op de wijze van optreden van verkenningseenheden, zou ook in deze resterende behoefte moeten worden voorzien met gepantserde wiel-voertuigen. In verband met het voorziene moment van invoering van het LVB, begin jaren 2000, is het gewenst ook de voertuigen voor ondersteunende taken vanaf 2005 beschikbaar te hebben.

De kwantitatieve behoefte

De kwantitatieve behoefte is als volgt:

a. ongeveer 100 pantserwielcommandovoertuigen ter vervanging van de M577;

b. ongeveer 110 pantserwielvoertuigen ter vervanging van de YPR'en voor ondersteunende taken bij de verkenningseenheden;

c. ongeveer 460 pantservoertuigen ter vervanging van de YPR'en met vast wapensysteem bij de pantserinfanterie-eenheden;

d. ongeveer 670 pantservoertuigen ter vervanging van de overige afgeleide versies van de YPR.

In totaal is er dus behoefte aan ongeveer 1340 voertuigen, exclusief eventueel een aantal voor de Koninklijke marechaussee. Dit is minder dan de huidige totale sterkte van ongeveer 1600 voertuigen. Het verschil is ten dele het gevolg van de herstructurering van de Koninklijke landmacht, zoals uiteengezet in de Prioriteitennota. Thans worden nog extra pantserrupsvoertuigen voor vredesoperaties gereserveerd. In de toekomst worden deze operaties uitgevoerd met organieke middelen. Zoals ik u op 25 november 1994 heb gemeld (Kamerstuk 23 900 X, Nr. 24) doen daarnaast ruim 50 YPR'en dienst als "interim verkenningsvoertuig" bij de parate verkenningseenheden.

De voorziene behoefte blijft onder het plafond voor pantsergevechtsvoertuigen in het CSE-verdrag.

Fasering

Gezien de omvang van het project zal vervanging van het totale bestand aan pantservoertuigen over vele jaren moeten worden gespreid, en naar verwachting niet eerder dan omstreeks 2025 zijn voltooid. Dit maakt een tussentijdse heroverweging mogelijk van de militair-strategische situatie, de tactisch-operationele en technologische ontwikkelingen en van de thans gestelde eisen. De eerste fase van het project beslaat de periode 2005 tot 2015; de tweede fase begint omstreeks 2017.

In de eerste fase zullen alle M577's en de YPR'en bij de verkenningseenheden, voor zover zij niet zijn vervangen door LVB'en, worden vervangen door ongeveer 210 gepantserde wielvoertuigen. Ook worden vanaf 2007 alle YPR'en bij de parate staven en eenheden vervangen door 590 pantservoertuigen. De mobilisabele componenten van deze staven en eenheden zijn hierbij inbegrepen. Er is nog geen keuze gemaakt voor een pantserwiel- of een pantserrupsvoertuig. De YPR'en die zijn ingedeeld bij volledig mobilisabele eenheden en niet in deze fase worden vervangen, zullen technisch levensduurverlengend onderhoud ondergaan. Daarmee wordt bereikt dat het mobilisabele materieel in ieder geval geschikt blijft voor inzet in algemene verdedigingsscenario's. Tevens zullen maatregelen worden getroffen om logistieke alsmede opleidingsconsequenties voor reserve-personeel zoveel mogelijk te beperken.

In de tweede fase worden alle resterende YPR'en vervangen door 540 pantservoertuigen. Voor deze tweede fase zal een afzonderlijk DMP-traject worden gevolgd. Dan wordt tevens bezien of de Koninklijke marechaussee behoefte heeft aan vervanging van haar 24 YPR'en. Deze YPR'en, de "jongste" voertuigen uit het krijgsmachtbrede YPR-bestand, voldoen nog aan de operationele eisen.

De fasering van het project is in onderstaande tabel schematisch weergegeven:

Soort Voertuig Fase 1 Fase 2
Pantserwielvoertuigen ter vervanging van gepantserde commandovoertuigen M577 100 (vanaf 2005)
Pantserwielvoertuigen ter vervanging van YPR'en voor ondersteunende taken bij de verkenningseenheden 110 (vanaf 2005)
Wapenysteem dragende pantser- voertuigen ter vervanging van YPR'en met 25 mm kanon c.q. TOW bij de pantser- infanterie-eenheden 230 (paraat; vanaf 2007) 230 (niet paraat; vanaf 2017)
Pantservoertuigen (afgeleide versies) ter vervanging van YPR'en voor gewondentransport, waarneming, genie, enz. 360 (paraat; vanaf 2007) 310 (niet paraat; vanaf 2017)

Samenwerking

Het is, zeker bij mega-projecten zoals het onderhavige, van belang in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden te bezien van internationale samenwerking. Wellicht is het mogelijk met bondgenoten overeenstemming te bereiken over de functionele eisen en een tijdpad. Een tijdige oriëntatie is tevens van belang om de nationale industrie en onderzoeksinstellingen in een zo goed mogelijke uitgangspositie te brengen voor de directe deelneming aan een internationaal materieelsamenwerkingsproject. De minister van Economische Zaken deelt deze voorkeur voor "vroegtijdige deelneming" in plaats van "compensatie achteraf".

Uit een algemene oriëntatie voor de eerste fase is onder meer gebleken dat in de Verenigde Staten op dit moment een studie wordt verricht naar de vervanger van het pantservoertuig "Bradley". De verwachting is dat die niet vóór 2012 beschikbaar zal zijn en dat deze ontwikkeling bovendien tot een gepantserd rupsvoertuig zal leiden. Aangezien vanaf 2005 de eerste 210 Nederlandse gepantserde wielvoertuigen beschikbaar moeten zijn, komt de vervanger van de Bradley in de eerste fase niet in aanmerking.

Mede in verband hiermee is als verwervingsstrategie voor deze 210 voertuigen gekozen voor deelneming aan een Europees samenwerkingsverband. Benadrukt wordt dat deze deelneming geldt voor een relatief klein deel van de totale behoefte van 800 voertuigen in fase 1. In beginsel komen twee projecten in aanmerking: het Italiaanse project "Centauro 8x8 Vehicle" en het Duits/Frans/Britse samenwerkingsproject "Gepanzertes Transport Kraftfahrzeug"/"Vehicule Blindée Combat d'Infanterie"/"Multi Role Armoured Vehicle" (GTK-project). Er bestaat inmiddels een Italiaans prototype, zodat er geen mogelijkheden meer zijn om in de ontwikkelingsfase samen te werken. Ook ligt samenwerking met Italië om operationele redenen minder voor de hand dan samenwerking met Duitsland, onze partner in het gemeenschappelijke legerkorps. Ook zijn de contacten op industrieel niveau en met onderzoeksinstellingen in ons omringende landen intensiever dan die met Italië.

Uit een eerste vergelijking van programma's van eisen van het GTK en van de Nederlandse gepantserde wielvoertuigen blijkt dat samenwerking vanuit technisch oogpunt mogelijk is. Deelneming aan het GTK-project biedt mogelijkheden inzicht én invloed te verwerven tijdens de ontwikkeling en (tijdige) productie van benodigde pantservoertuigen. Ook de keuze op langere termijn kan dan op goede gronden worden gemaakt. Gelet op de voorziene Nederlandse inbreng in het project, zou de Nederlandse positie gelijkwaardig zijn aan die van de overige deelnemers. Om deze operationele, logistieke en politiek-industriële redenen heb ik gekozen voor deelneming aan het GTK-project.

Materieelagentschap

Op 15 april heb ik u schriftelijk geïnformeerd over recente ontwikkelingen op het terrein van de materieelsamenwerking in Europa, en in het bijzonder over materieelagentschappen. In de brief ben ik onder meer ingegaan op de wens tot aansluiting bij het materieelagentschap "Organisme Conjoint de Cooperation en Matière d'Armement" (OCCAR). Een van de voorwaarden voor toetreding tot OCCAR is deelneming aan een van de materieelprojecten die bij dit agentschap is of zal worden ondergebracht. Het GTK-project wordt wellicht ondergebracht bij OCCAR, zodat met deelneming aan het GTK-project aan de voorwaarde voor toetreding tot OCCAR zou worden voldaan.

Financiële consequenties

Thans wordt rekening gehouden met verwervingskosten in de orde van grootte van ten minste f 5600 miljoen, waarvan f 3400 miljoen voor de eerste fase (prijspeil 1996). Hierin zijn naast de vaste wapensystemen en de daaraan gerelateerde initiële munitievoorraad inbegrepen voorzieningen voor inbouwapparatuur, zoals communicatiemiddelen, een "battlefield management"-systeem, een "combat identification"-systeem en een "global positioning"-systeem. Ook zijn inbegrepen de NBC-installaties, de documentatie, uitrustingspakketten, gereedschappen en een initiële voorraad aan reservedelen. Voor de voertuigen zonder wapensysteem maken de voorzieningen voor inbouw van boordbewapening deel uit van de projectdefinitie. Eventuele infrastructurele aanpassingen horen bij het project, maar zijn afhankelijk van de uiteindelijke keuze. De daarmee samenhangende financiële consequenties zijn derhalve nog niet duidelijk.

Personeel

De vervanging van de pantservoertuigen zal binnen de gestelde personeelsplafonds worden uitgevoerd.

Voortzetting van het project

Ik ben voornemens, desgewenst na overleg met u, de voorstudie van de eerste fase van het project te beginnen en, voor de ontwikkeling en verwerving van de eerste 210 gepantserde wielvoertuigen, deel te nemen aan het GTK-project. Bijzondere aandacht gaat uit naar de betrokkenheid van de Nederlandse industrie.

Op korte termijn zijn in het kader van het GTK-project de volgende beslissingen aan de orde. Begin april 1997 hebben twee industriële consortia voertuigconcepten en -modellen aangeboden. De beoordeling hiervan en de voorbereiding van de internationale besluitvorming over de prototype-fase worden eind 1997 voltooid. Begin 1998 wordt vervolgens vastgesteld welk consortium de opdracht krijgt prototypes te ontwikkelen en te produceren, met daarbij een optie voor een serielevering. Dat is ook het moment van de internationale besluitvorming over deelneming aan de prototype-fase. Midden 1998 zal dan naar verwachting een contract worden afgesloten met het geselecteerde consortium. Nederland zal, evenals de andere deelnemende landen, eind 1997 of begin 1998 een besluit moeten nemen over deelneming aan de prototype-fase. Voor Nederland zijn financiële verplichtingen niet eerder aan de orde dan het moment dat zou worden besloten tot deelneming aan de prototype-fase van het GTK-project.

Vóór dit moment zal ik u uitgebreid informeren over deelneming aan de prototype-fase, de stand van zaken rond de overige 590 pantservoertuigen uit fase 1, en over het levensduurverlengend onderhoud voor de YPR'en die in fase 2 zullen worden vervangen. Voor de verwerving van de pantservoertuigen van fase 2 zal een afzonderlijk DMP-traject worden gevolgd.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

drs J.C. Gmelich Meijling