Gezondheidsraadadvies Richtlijnen Goede Voeding, voeding zuigelingen en peuters en projecten voeding VWA

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

VGP/VV 2752757

8 maart 2007

Inleiding
In 1998 heb ik de Gezondheidsraad, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, advies gevraagd om de Richtlijnen Goede Voeding uit 1986 te actualiseren naar de stand van de wetenschap.
Op 18 december 2006 heeft de Gezondheidsraad in antwoord hierop het advies ‘Richtlijnen Goede Voeding 2006’ aan mij uitgebracht. Het advies richt zich op de gezonde Nederlandse bevolking vanaf de leeftijd van 12 maanden. De Raad heeft zich bij het advies gebaseerd op eerdere adviezen over onderdelen van de voeding.

Op 30 januari 2006 heb ik de Gezondheidsraad tevens gevraagd het conceptbulletin ‘Voeding van zuigelingen en peuters’ te beoordelen op wetenschappelijke onderbouwing. Dit om de aanbevelingen hierin zo goed mogelijk te kunnen afstemmen met de nieuwe Richtlijnen Goede Voeding. De Raad heeft mij hierover per briefadvies, d.d. 4 december 2006, geadviseerd.

Onderstaand bied ik u mijn standpunt en beleidsvoornemens op bovengenoemde adviezen van de Gezondheidsraad aan. Voorts maak ik van de gelegenheid gebruik u te informeren over de wijze waarop naar mijn mening de Voedsel en Waren Autoriteit met de projecten Voeding en Gezondheid om dient te gaan. Ik heb u deze informatie toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 21 september 2006 over de openbaarheid van controlegegevens.

Standpunt en beleidsvoornemens Richtlijnen Goede Voeding 2006
De Richtlijnen Goede Voeding (RGV) vormen de wetenschappelijke basis voor mijn voedingsbeleid. Ze zijn vooral gericht op de preventie van chronische ziekten (hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en bepaalde vormen van kanker) en overgewicht. De voedselconsumptiepeilingen (VCP) die via het RIVM worden uitgevoerd geven inzicht in de daadwerkelijke inname van voedsel door de Nederlandse bevolking. Door de innamegegevens te vergelijken met de richtlijnen kan worden bepaald waar beleidsmaatregelen nodig zijn. Zowel de RGV als de VCP zijn essentieel om goed en gericht voedingsbeleid te kunnen ontwikkelen en evalueren.
Ik waardeer het grondige werk van de Gezondheidsraad om de nieuwe richtlijnen op te stellen. Studies naar een relatie tussen voeding en het ontstaan van ziekten zijn immers complex en de uitkomsten vaak niet eenduidig.

De RGV 2006 bevatten overeenkomsten met de vorige RGV uit 1986, maar laten ook een aantal nieuwe richtlijnen en opvallende verschillen zien. Nog steeds staat een gevarieerde voeding voorop en moet de inname van verzadigde vetzuren, keukenzout en alcohol worden beperkt. Nieuw is de kwantificering van richtlijnen. Zo wordt voor vezel een dagelijkse consumptie van 30-40 gram aanbevolen, vooral afkomstig van producten die van nature vezel bevatten zoals groente, fruit en volkoren graanproducten. De richtlijn voor de inname van groente en fruit is respectievelijk 150-200 gram en 200 gram per dag. Tevens nieuw in de RGV 2006 is de aanbeveling om per week twee porties vis (à 100-150 gram) te consumeren waarvan ten minste een portie vette vis.
Opvallend aan de nieuwe RGV vind ik de aanbeveling voor lichamelijke activiteit. Hoewel voor een gezonde leefstijl goede voeding en voldoende lichaamsbeweging voor de hand lijken te liggen, hecht ik aan deze specifieke aanbeveling van de Gezondheidsraad. De Raad geeft hiermee duidelijk aan dat voeding niet op zichzelf kan staan en met name als het gaat om energiebalans altijd in combinatie moet worden gezien met voldoende lichamelijke activiteit. In dit kader benadrukt de Raad tevens de aandacht voor het totale voedingspatroon in plaats van voor de afzonderlijke voedingsmiddelen. Het voldoen aan alle richtlijnen is voor de consument echter een hele opgave. In 1997/1998 voldeed nog geen twee procent van de bevolking aan alle richtlijnen.
Voorts maakt de Raad in haar adviezen onderscheid in personen met een gezond lichaamsgewicht en personen met een ongewenste toename van lichaamsgewicht of een te hoog lichaamsgewicht. Deze laatste adviezen zijn welkom in de aanpak overgewicht bij de Nederlandse bevolking.

Beleidsvoornemen
De RGV 2006 geven mij aanleiding het voedingsbeleid opnieuw tegen het licht te houden. Ik wil dit zorgvuldig bekijken en streef ernaar rond de aanstaande jaarwisseling een nieuwe voedingsnota uit te brengen in vervolg op de nota ‘Nederland: Goed gevoed?’ van 1998. In deze nota zal ik mijn beleidsprioriteiten aangeven en dieper ingaan op de verschillende adviezen van de Gezondheidsraad. Ik zal hierin het belang van voeding in het preventiebeleid bespreken en in samenwerking met andere departementen de samenhang weergeven met aanpalende beleidsterreinen. De voedingsnota zal tevens een actieplan bevatten voor het voedingsbeleid van de komende jaren. Het Voedingscentrum zal de richtlijnen vertalen naar praktische adviezen voor de consument.

Bulletin ‘Voeding van zuigelingen en peuters’
Het bulletin ‘Voeding van zuigelingen en peuters’ is een herziene versie van het IGZ-bulletin dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Voedingscentrum in 1999 uitgaven. Het bulletin bevat uitgangspunten voor de voedingsadvisering van voornoemde groep en is bedoeld voor experts in de gezondheidszorg. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd het conceptbulletin te beoordelen op wetenschappelijke onderbouwing. Zuigelingen en peuters vormen namelijk een specifieke doelgroep in mijn beleid. Niet alleen uit het oogpunt van voedselveiligheid en de kwetsbaarheid van 0-4 jarigen, maar ook vanwege het belang van een goede voeding vanaf de geboorte voor de gezondheid en het voorkomen van (chronische) ziekten op latere leeftijd.

De Gezondheidsraad heeft per briefadvies gereageerd op mijn verzoek. De Raad zet een kritische noot ten aanzien van het proces bij het totstandkomen van het bulletin en beveelt een tweetrapsprocedure aan. In deze procedure wordt voorgesteld dat de Gezondheidsraad eerst wetenschappelijke richtlijnen opstelt die vervolgens kunnen worden vertaald naar richtlijnen voor de praktijk. Daarnaast is de Raad van mening dat het bulletin te stellig is in het voordeel van borstvoeding bij de preventie van overgewicht en de intellectuele en motorische ontwikkeling van het kind. Hiervoor is nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs.
Verder is de Raad van mening dat er in het bulletin te weinig aandacht wordt besteed aan lichamelijke activiteit op jonge leeftijd.

Voor zover mogelijk zijn de adviezen van de Gezondheidsraad verwerkt in het definitieve bulletin. Er worden daarin drie speerpunten beschreven bij de voedingsadvisering:
• het stimuleren van borstvoeding,
• het aanleren van gezond eetgedrag en
• de preventie van overgewicht door een evenwichtig voedingspatroon en voldoende lichaamsbeweging.

Ik vind dat er, analoog aan de RGV 2006 van de Gezondheidsraad, duidelijk een combinatie is gemaakt tussen voedingsadviezen en beweegadviezen om te komen tot een gezond leefpatroon op jonge leeftijd. Ook onderstreep ik het belang van borstvoeding, ook al is voor een aantal specifieke voordelen nog geen goede onderbouwing te geven.
Het bulletin is begin januari 2007 via het Voedingscentrum verspreid onder de experts in de gezondheidszorg met een begeleidende brief van mijn hand om het gebruik van het bulletin te stimuleren.

Projecten Voeding & Gezondheid bij de VWA
Tijdens het AO van 21 september 2006 over openbaarheid van controlegegevens heeft mijn voorganger toegezegd de Kamer te informeren over de wijze waarop de VWA omgaat met projecten op het gebied van Voeding en Gezondheid. Ik ben van mening dat de prioritaire taak van de VWA ligt bij de handhaving van wetgeving. Op het gebied van goede voeding betreft dit onder andere etikettering, claims, zuigelingenvoeding en bijzondere eet- en drinkwaren. Via monitoringsonderzoek kan ik inzicht krijgen over onderwerpen op het terrein van voeding en gezondheid die niet in wetgeving zijn vervat. De VWA voert deze monitoringsactiviteiten uit in samenhang met andere VWA-activiteiten. Monitoring heeft niet ten doel zelfregulering alsnog te handhaven, maar om mij een beeld te geven van

de actuele (markt)situatie op relevante beleidsthema’s. De monitoringsactiviteiten van de VWA worden tijdig afgestemd met mijn ministerie en het Voedingscentrum en sluiten aan bij de beleidsprioriteiten van VWS.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink