Antwoorden op kamervragen van Azough over de overtijdbehandeling

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U-2760859

26 april 2007

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op kamervragen van het Kamerlid Azough over de overtijdbehandeling (2060710810).

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de artikelen ‘Coalitie morrelt aan abortus’ (Medisch Contact, nr. 12, 23 maart 2007) en ‘Overtijdbehandeling hoort niet in abortuswet’? (Trouw, 23 maart 2007)

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie van de auteur dat de argumenten waarmee u de overtijdbehandeling onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) wilt brengen niet deugen?

Antwoord 2
Ik deel deze conclusie niet. Het standpunt dat de overtijdbehandeling onder de Waz komt te vallen is ingenomen door het vorige kabinet en overgenomen door het huidige kabinet. Dit standpunt is gebaseerd op een aanbeveling van de commissie die de Wet afbreking zwangerschap heeft geëvalueerd. Nadat het evaluatierapport eind 2005 is gepubliceerd heeft mijn voorgangster aan partijen die betrokken zijn bij de abortushulpverlening gevraagd om hun reactie. Zowel de beroepsgroep van abortusartsen (NGVA) als gynaecologen (NVOG) hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het onder de wet brengen van de overtijdbehandeling.
Beide beroepsgroepen hadden wel kritiek, maar deze richtte zich enkel op het eventueel verplicht stellen van de minimale beraadtermijn van vijf dagen voor de overtijdbehandeling. Aan deze kritiek komt het huidige regeerakkoord tegemoet, doordat de beraadtermijn voor een zwangerschapsafbreking tot 16 dagen overtijd flexibel wordt.
Geen van deze partijen, en ook niet de Inspectie voor Gezondheidszorg, hebben mij destijds of enig moment daarna meegedeeld dat de argumenten van de evaluatiecommissie niet deugen. Het verbaast mij dan ook enigszins dat de NVOG, bij monde van de auteur van het door u genoemde artikel, nu anderhalf jaar na het verschijnen van de evaluatie een andere mening is toegedaan. Overigens is de beroepsgroep van abortusartsen, die 95% van de abortussen uitvoeren, niet van mening veranderd.

Vraag 3
Deelt u de mening dat ook in 1984 door middel van echoscopisch onderzoek en urinetesten kon worden vastgesteld of er sprake was van een zwangerschap? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3
In de discussie over de overtijdbehandeling werd tijdens het tot stand komen van de wet gesproken over de vraag of de zwangerschap met de gebruikelijke onderzoeken met zekerheid kon worden vastgesteld.
In 1984 werd echoscopisch onderzoek nog nauwelijks gebruikt in de medische wereld als methode om zwangerschap vast te stellen. De methode om destijds een zeer vroege zwangerschap vast te stellen, was door middel van een urinetest. Ondanks dat deze test (reactie van urine op HCG) halverwege jaren ’80 redelijk betrouwbaar was, bestond er een geringe kans op een fout-positieve uitslag. Vrouwen met een positieve test konden dus ook mogelijk niet zwanger zijn tijdens de behandeling. Om deze reden bleef ook destijds het standpunt dat bij een overtijdbehandeling de zwangerschap niet met zekerheid kon worden vastgesteld, en dat deze niet onder de werking van Waz valt.
Of het theoretisch mogelijk was om in 1984 vóór 16 dagen overtijd door middel van echografisch onderzoek en verfijnde urinetesten een zwangerschap vast te stellen laat ik in het midden. Waar het hier om gaat is de vraag of de zwangerschap kan worden vastgesteld door middel van de in Nederland gebruikelijke onderzoeken om zwangerschap vast te stellen voor een zwangerschapsafbreking. Zoals uit bovenstaande blijkt kon dit destijds nog niet.

Vraag 4
Deelt u de mening dat ook thans in de eerste weken nog niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een intacte zwangerschap omdat er nog geen sprake is van een hartactie? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 4
De auteur van het door u aangehaalde artikel in Medisch Contact stelt dat gebruik makend van de echoscopische techniek die tegenwoordig wordt gebruikt in abortusklinieken vóór 16 dagen overtijd nu wel de zwangerschap met zekerheid kan worden vastgesteld. Deze uitspraak ondersteunt het standpunt van dit kabinet. De auteur stelt daarnaast dat er nog geen zekerheid kan worden gegeven over een ‘intacte’ of ‘doorgaande’ zwangerschap, omdat er nog geen hartactie is. De aanwezigheid van hartactie is echter niet het criterium voor zwangerschap.

Vraag 5
Waarom wilt u de overtijdbehandeling onder de Waz brengen?

Antwoord 5
De commissie die de Waz heeft geëvalueerd stelt dat om medisch-technische redenen de uitzonderingspositie voor de overtijdbehandeling niet meer aanwezig is. Het vorige kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen. Zoals ook staat verwoord in het coalitieakkoord sluit het huidige kabinet zich hierbij aan. Ik wil de overtijdbehandeling onder de wet brengen omdat deze daarmee in lijn gebracht wordt met de medisch-technische ontwikkelingen op het gebied van zwangerschapsvaststelling die zich in de loop der tijd hebben voorgedaan.

Vraag 6
Op welke wijze verbetert het brengen van de overtijdbehandeling onder de Waz de hulpverlening aan vrouwen?

Vraag 7
Deelt u de mening dat de psychische belasting van vrouwen toeneemt door de overtijdbehandeling onder het Wetboek van Strafrecht te plaatsen? Zo neen, waarom niet?

Vraag 8
Kunt u garanderen dat het brengen van de overtijdbehandeling onder de Waz geen negatieve gevolgen heeft voor de organisatie Women on Waves?

Vraag 9
Hoe flexibel wordt de beraadtermijn bij de overtijdbehandeling? Kan dat 5 minuten zijn of is het minimaal 1 dag?

Antwoorden 6, 7, 8 en 9
Zoals toegezegd door de Minister-President tijdens het debat over de regeringsverklaring stuur ik voor de zomer een brief aan de Kamer met daarin het standpunt van het huidige kabinet over de Wet afbreking zwangerschap. Hierin geef ik onder andere aan hoe ik invulling ga geven aan de passage in het coalitieakkoord met betrekking tot de overtijdbehandeling. Uw vragen met betrekking tot de gevolgen voor de praktijk van de hulpverlening zal ik in die brief beantwoorden. Ik kan u wel verzekeren dat goede abortushulpverlening blijft gegarandeerd.

1) Eerste Kamer, 28 april 1981, debat over de abortuswetgeving
2) Medisch Contact, nr. 22, 29 mei 1987