Spreekpunten door staatssecretaris Van Bijsterveldt, bij de in ontvangstname van 'Mijn dagboek - oorlogskroniek van Kees Tetteroo', in Schipluiden op 23 maart 2007

Dames en heren,

Volgende week woensdag open ik in Amersfoort een conferentie, die het voor scholen mogelijk maakt officieel Unescoschool te worden. Zo’n school werkt met verschillende uitgangspunten, waarvan vrede er één is. Om de jongeren, die bij die gelegenheid aanwezig zijn, te vertellen wat vrede eigenlijk betekent, zou ik ze het volgende voor kunnen lezen (ik citeer):

‘Hier en daar stak angstig rood een brand tegen de avondhemel af. Alle blinden van ons huis hadden we voor de nacht gesloten, iets wat we anders nooit deden. In de huiskamer sliep geheel gekleed, met een rozenkrans in haar handen, een voor ons onbekende vrouw. Buiten was het donker, alles was verduisterd op last van de autoriteiten. Zo nu en dan werd de avondstilte verbroken door het ronken van een vliegtuig, of het ratelen van een machinegeweer. De nacht viel over ons zo diep ongelukkig land’.

Aldus Kees Tetteroo op 10 mei 1945. De datum dat Nederland van vrede in een oorlog werd getrokken. En juist omdat hij het begin van die oorlog zo treffend weergeeft, maakt het zo sterk duidelijk wat dat eigenlijk betekent. Hoe kostbaar dat is. Vrijheid. Vrede. Zaken die we nooit als vanzelfsprekend mogen beschouwen. Maar als een groot goed, waar we heel zorgvuldig mee om moeten gaan.

Dat is volgens mij dan ook de niet te overschatten verdienste van dit soort egodocumenten uit de Tweede Wereldoorlog.
De beroemde historicus Jacques Presser wees daar lang geleden al op. Het stelt ons in staat grote, abstracte begrippen als oorlog, vrede, bezetting en bevrijding herkenbaar, invoelbaar te maken.

We worden mee terug genomen in de tijd. En kijken mee door de ogen van één mens die gebeurtenissen optekent. We kennen ze globaal uit de geschiedenisboeken. Maar juist omdat ze gekleurd zijn door het speciale gezichtsveld en de emoties van iemand die erbij was, komen ze veel dichterbij. Ze gaan voor ons leven, worden voorstelbaar. En worden zo in ons geheugen gebrand. Opdat we weten. En nooit meer vergeten.

Iedere keer dat we in Nederland een nieuw persoonlijk document uit de oorlog ‘ontdekken’, is dat natuurlijk fantastisch. Een verrijking voor alle Nederlanders. Soms zelfs: een verrijking voor de wereld. Zeker als het, door de artistieke of journalistieke gaven van de maker ervan, zeggingskracht heeft die het louter persoonlijke overstijgt.

We hebben in Nederland het dagboek van Anne Frank: misschien wel het aller krachtigste anti-oorlogsmiddel dat er op de wereld denkbaar is. Verder hebben we de dagboeken van David Koker en van Etty Hillesum. En vrij recent werd daar nog de vondst van het dagboek van Helga Deen aan toegevoegd. Ik vind het een eer dat ik vandaag de kroniek van Kees Tetteroo, als een nieuwe loot aan die stam, in ontvangst mag nemen.

De publicatie past in het rijtje. Maar het is ook een primeur. Omdat Kees niet joods was. Omdat hij vanwege zijn Sondernauwsweis foto’s nam, die hij aan de woorden kon toevoegen. En omdat hij veel meer als ooggetuige dan als direct getroffene, de gebeurtenissen van zijn tijd op de voet volgt. Zijn teksten lezen als de verslagen van een oorlogsjournalist. We zien de gebeurtenissen die hij vertelt, letterlijk voor onze ogen verschijnen. We horen de geluiden ook, die erbij horen. En, omdat hij er ook oprecht bij betrokken was, we voelen de verontwaardiging over bepaalde zaken. Een uniek document dus.

Dames en heren,

Het is ongebruikelijk voor iemand met een gereformeerde achtergrond om het te zeggen. Maar sommige zaken in het leven hangen af van het toeval. We hebben het aan het toeval te danken dat dit werk ooit tot stand is gekomen. Kees’ broer vroeg hem een dagboek bij te houden, toen deze naar Nederland Indië vertok. Het is wonderlijk te bedenken dat zonder deze queeste, deze oorlogskroniek er mogelijk niet geweest was. Zo ook hangt het van het toeval af waar we geboren worden. En of onze wieg in een oorlogsgebied staat, of in een land waar vrede heerst.

Juist als dat laatste het geval is, en we in gelukkige omstandigheden verkeren, moeten we dat koesteren. Want daar eindigt het toevalsverhaal.
We moeten ons inzetten voor mensen die het minder goed hebben. Ons inzetten om vrede in onze omgeving, in ons land, te behouden.
En om toekomstige generaties van het belang daarvan te doordringen. Niet alleen vanwege de wereld om hen heen. Ook in eigen land. Zo’n schietincident op het Zadkine in Rotterdam, drukt ons wat dat betreft met de neus op de feiten.

Het komt ons, in deze multiculturele samenleving, niet aanwaaien.
We moeten werken, en dat is ook mijn ambitie en die van het Kabinet, aan een samenleving, waar tolerantie, respect, dialoog, praten in plaats van geweld, voorop staat. Waarin jongeren van diverse afkomst mee kunnen doen. Bijvoorbeeld door scholen, zeker de scholen met een gemengde populatie, te helpen werken aan een veilige omgeving. Dat bereik je niet alleen door tolpoortjes bij de deur. Dat bereik je ook door als school in te zetten op interculturele dialoog, op begrip leren krijgen voor elkaar.

Met haat zaaien bouw je geen toekomst op. We moeten investeren in samenwerken, samen leven. In allemaal meedoen. Op school, op straat. Op de arbeidsmarkt. Daar gaan we ons, ik herhaal het nog eens, daar gaat dit Kabinet zich voor inzetten. Bijeenkomsten als deze wijzen ons nog eens extra op het belang daarvan.

Leo Vroman schreef: ‘Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen, alle malen zal ik wenen.’

Ik hoop dat deze kroniek zijn zeggingskracht tot vele generaties na ons, zal kunnen uitoefenen!