Toespraak minister Plasterk jaarcongres HBO-Raad

Dames en heren,

De Beurs van Berlage, waar we vandaag zijn, werd gebouwd tussen 1898 en 1903. Opdrachtgever was de gemeente Amsterdam. Het was de eerste grote klus voor de architect Berlage – zijn vuurdoop, als het ware.

Nu zou ik mijzelf niet direct willen vergelijken met Berlage. Maar ook ik beleef vandaag mijn vuurdoop, temidden van u: hogeschoolbestuurders en opleidingsdirecteuren, lectoren en docenten, projectleiders en beleidsmakers.

Op weg hier naar toe heeft u zich misschien afgevraagd: heeft deze minister wel gevóel voor het hbo?

Voor een antwoord op die vraag verwijs ik in de eerste plaats naar de klokkentoren van de Beurs van Berlage. Daarop staan twee spreuken: Beidt Uw Tijd en Duur Uw Uur. Dat betekent zoiets als: ‘Doe niets overhaast, maar grijp je kans als die daar is.’

Zoals u misschien weet, ben ik nu nog bezig met het ‘beiden van mijn tijd’. In deze eerste periode na het aantreden van het kabinet denk en praat ik over een strategie voor de lange termijn.

Met de hogescholen, universiteiten, professionals en studenten wil ik graag een strategische agenda tot stand brengen voor hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en ondernemerschap. Daarin werken we de onderwerpen die we samen belangrijk vinden nader uit. Een gezamenlijk gedragen strategische agenda, dus.

Dat klinkt misschien wat procesmatig. Maar ik denk dat een goede bezinning in de beginfase ervoor zorgt dat we straks onze kansen beter kunnen pakken. ‘Ons Uur beter duren’, om met de klokkentoren van deze Beurs te spreken.

Daarom zou ik vandaag alvast wat inhoudelijke onderwerpen willen noemen voor die strategische agenda.

U spreekt hier vandaag met elkaar over trends en toekomst. Beroepsvernieuwing is zo’n trend. Hogescholen willen studenten opleiden tot hooggekwalificeerde professionals. Die ambitie juich ik toe.

Een student opleiden tot een professional, vereist een hoge onderwijskwaliteit. Aan de basis is de kwaliteit van de opleidingen meestal in orde. Maar dat is iets anders dan daadwerkelijk hoge kwaliteit. Als we kijken naar de accreditaties van hbo-opleidingen, dan zijn er nog talrijke kanttekeningen te plaatsen bij het kwaliteitsniveau. We hebben het dan bijvoorbeeld over te weinig contacturen voor studenten, onvoldoende gekwalificeerd personeel, gebrek aan verbinding van docenten met de beroepspraktijk en gebrek aan diepgang en zwaarte.

Dit is natuurlijk een algemeen beeld. Er zijn genoeg opleidingen waarover we minder somber kunnen zijn.
Maar als ik naar het totaal kijk zeg ik: dat moet echt beter. Dat is een inspanning die ik van uw sector wil vragen. Betere kwaliteit staat bij mij op nummer 1. Hier draait het om.

Ik word hier in bevestigd door klachten van studenten, waarvan er helaas volle zakken in de gangen van het departement staan. Deze waren voor mij aanleiding om de Inspectie onderzoek te laten doen naar de onderwijstijd in het hoger onderwijs. We hebben daarover weliswaar systeeminformatie, namelijk in de jaarlijkse studentenmonitor, maar tegelijkertijd is er grote maatschappelijke onrust. Dat trek ik mij aan. En dat zou u als sector ook moeten doen.

Daarbij gaat het voor een deel om het verminderen van regels en toezicht, zodat professionals meer ruimte en vertrouwen krijgen om kwaliteit neer te zetten. De overheid kan daar iets aan doen, maar de sleutel ligt zeker ook bij het management van de hogescholen.

Gisteren ontving ik toevallig een brief van de HBO-raad, waarin ik erop werd gewezen, dat er een bureaucratiemeter voor hoger onderwijs bestaat, namelijk die van Berenschot. Ik ken die bureaucratiemeter; daaruit blijkt kort gezegd dat de bureaucratie in het hoger onderwijs ongeveer in de middenmoot van de publieke sector uitpakt. Daarmee is wat mij betreft het laatste woord nog niet gezegd. De meter van Berenschot geeft namelijk niet aan wat de bureaucratie per instelling is, iets waar de Tweede Kamer juist om heeft gevraagd. Bovendien geeft de Berenschotrapportage geen inzicht in de toedeling van de kosten: hoeveel geld gaat er naar het onderwijspersoneel, hoeveel naar management. De Berenschotmeter is dus wat mij betreft niet volledig. Ik zie het rapport daarom vooral als een startpunt voor ons gesprek over wat er nodig is om de kwaliteit van het primaire onderwijsproces te verbeteren.

Terug naar de kwaliteit van het onderwijs: wat mij tegenvalt is dat zo weinig studenten zich echt uitgedaagd voelen: bijna de helft van de hbo-studenten (en 37% van de wo-studenten) gaf vorig jaar te kennen dat het onderwijs niet uitdaagt tot extra presteren . Hier kunnen docenten en instellingen echt iets aan doen: werken aan een betere studiecultuur.

Míjn inspanning zal zijn, dat ik extra zal investeren in meer en betere docenten en in de kwaliteitsverbetering van het hbo. Want als we het aantal contacturen kunnen verhogen én we verbeteren de kennisoverdracht en de begeleiding, dan gaat de kwaliteit van het onderwijs omhoog. Zo houden we ook meer studenten binnenboord. En daarmee tackelen we nog een ander probleem, namelijk dat van de uitval.

Op dit moment is de uitval in het hbo vrij hoog. Allochtonen vallen aanmerkelijk meer uit dan autochtonen (verschil van 10-15%). De hogescholen willen hier in samenwerking met het voortgezet onderwijs en het mbo iets aan doen. Ik vind dat een uitstekende ambitie, die ik graag met u wil oppakken.

Ik ben me overigens bewust van de factor die zowel uitval als kwaliteit beïnvloedt: de diverse instroom van havisten, mbo-ers, zij-instromers. In de grote steden hebben de instellingen bovendien hoge percentages (45%) allochtone studenten. Dit maakt de discussie over de kwaliteit van het onderwijs complex.

Allochtone studenten zijn vaak ‘eerste’ generatie studenten: jongens en meisjes die als eerste van hun familie hoger onderwijs volgen. Dat is prijzenswaard, en we moeten dat vooral stimuleren.

De diverse instroom betekent een extra druk voor de hogescholen. Ik denk dat we extra aandacht moeten besteden aan de uitdagingen voor de hogescholen in de grote steden. Dit is dus nog een agendapunt waarop ik met u de komende tijd concrete stappen wil zetten.

In die diversiteit zit tegelijkertijd de kracht van uw sector. Hogescholen bieden kansen voor uiteenlopende talenten. Dat is een prachtige rol, waarvan we de betekenis niet mogen onderschatten.

Terug naar de toekomst. Want de kwaliteit van het onderwijs kan ook nog via een andere weg verbeterd worden. Ik heb het dan over het praktijkgericht onderzoek. Of beter gezegd: de ontwerp –en ontwikkeltaak van hogescholen gericht op de ontwikkeling van het beroep. Hier zie ik perspectief voor verbetering in het hbo. We hebben het dan natuurlijk niet over ongebonden fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, zeg ik als wetenschapper.

Veel hogescholen hebben ambities op dit gebied. Ze werken in de regio intensief samen met het midden- en kleinbedrijf en met instellingen in de publieke sector. Zo kunnen ze praktische vragen uit de samenleving of het bedrijfsleven beantwoorden. Kennis blijft niet in een la liggen, maar wordt uitgewisseld en toegepast. Onderwijs en de praktijk worden zo met elkaar verbonden.

Dat beantwoordt ook aan een behoefte van docenten en studenten. Docenten kunnen zich binnen een kenniskring inhoudelijk in hun vak verdiepen. Hun vak wordt aantrekkelijker en inspirerender. Ze kunnen studenten nieuwsgierig maken naar de mogelijkheden van innovatie. Ondernemerschap stimuleren. Waardoor studenten weer gerichter een beroep kunnen kiezen.
Ik vind dan ook dat we met elkaar moeten verkennen hoe we deze ontwerp –en ontwikkelfunctie, die is gericht op beroepsontwikkeling, de komende periode kunnen versterken.

Een andere ambitie van hogescholen is de ontwikkeling van hbo- masteropleidingen. Een heet hangijzer - zoveel heb ik inmiddels wel begrepen.

De HBO-raad vindt dat de overheid hbo-masters moet bekostigen. De overheid bekostigt nu in principe alleen wo-masters. Wat mij betreft is de vraag nu, op basis van welke criteria je kunt bepalen óf, en zo ja welke, hbo-masters de overheid zou moeten bekostigen.

De voordelen van masteropleidingen zijn mij helder. Een masteropleiding biedt duidelijke verdieping van de opleiding, het vak en van het niveau van docenten. Dat is van belang voor een goede beroepsuitoefening. En dus ook positief voor aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

Op dit moment ben ik samen met de HBO-raad aan het nadenken over criteria voor hbo-masters die de overheid zou kunnen bekostigen. Een belangrijk criterium vind ik, dat er vraag naar de opleiding moet zijn. En zeker zo belangrijk: dat het aannemelijk is dat de opleiding niet zou kunnen bestaan zónder overheidsfinanciering. Veel hbo-masters worden op dit moment bekostigd door het bedrijfsleven. We moeten uitkijken dat we niet marktverstorend werken. Dat is zonde van het geld.

Als er hbo-masters zijn waar wél veel vraag naar is, maar die niet privaat gefinancierd kunnen worden, dan moet we die mogelijkheid zeker openhouden. Er worden trouwens al enkele hbo masters door de overheid bekostigd, bijvoorbeeld aan de nieuwe opleiding voor nurse practitioner en de master kunsteducatie.

Ik vind de hbo masters dus op zich een goede gedachte. Maar er moeten wel heldere criteria voor worden ontwikkeld. Laten we het ook daarover met elkaar hebben, de komende periode.

Dames en heren,

Ik heb vier onderwerpen genoemd, waar we de komende jaren met elkaar mee aan de slag moeten:
- de kwaliteit van het onderwijs
- minder uitval, meer studiesucces
- de ontwerp- en ontwikkelfunctie
- hbo-masteropleidingen.

Vanochtend zat ik in de Kamer met de twee staatssecretarissen, de ene doet het PO, de andere het VO en ik heb HBO en WO. En ik realiseerde mij nu dat het HBO het grootste onderdeel is. U bent mijn belangrijkste agenda voor de komende jaren! Ik verheug mij om de komende vier jaar met u samen te werken.

Ik dank u wel.