Toespraak van minister Plasterk bij de dodenherdenking in Nieuwspoort, 4 mei 2007

Dames en heren,

Toen onze kinderen 3 en 4 jaar oud waren vonden we dat het tijd werd om de drukte van de Amsterdamse gracht te verlaten, en verhuisden we naar Bussum, naar het huis waar we nu al twaalf jaar wonen. Na de verhuizing sprak ik een zeer oude achterbuurman, inmiddels overleden, die me iets eigenaardigs toefluisterde: 'Dat huis, dat is een Jodenhuis geweest'. Ik vond dat vreemd, omdat in die samenstelling, jodenfooi, jodenstreek, het woord jood eigenlijk alleen antisemitisch gebruikt wordt. Je moest eens weten, dacht ik, maar daar kom ik zo op terug.

Het huis in Bussum was inderdaad bewoond geweest door Joodse mensen. Op de website www.joodsmonument.nl staan ze: de echtgenoot heeft de oorlog overleefd: dienstmeisje, Elisabeth Pijpeman, Utrecht, 24 december 1917 Sobibor, 9 april 1943, bereikte de leeftijd van 25 jaar. Eduard Meyer Wessel Amsterdam, 27 november 1923 Auschwitz, 24 september 1943 Zoon. Bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Kort na mijn verhuizing ben ik een paar maanden manisch aan het schilderen geweest, het huis heeft veel houtwerk, schuren, krabben, lakken, en ik bedacht zo af en toe: deze verf die ik nu afbrand met mijn gasbrandertje en wegkrab, die is erop geschilderd toen de familie Wessel hier woonde. Zo dichtbij is de holocaust.

Ik dacht bij die buurman je moest eens weten: er is nu weer een halve jood komen wonen, want ik ben een kwart, en onze twee zonen ieder een achtste, dus tel maar op. Mijn grootvader Plasterk was chirurg en vrouwenarts in Berlijn. In de eerste wereldoorlog had hij als frontarts gediend, en was kennelijk erg dapper geweest en daarom onderscheiden met het IJzeren Grootkruis, ik heb nog een tekening waarop hij dat trots draagt. Grote snor, uniform, echte Duitser. Hij was zelf niet gelovig, zijn vader en moeder waren Joods van afkomst en van geloof. Toen hij mijn oma trouwde, een struise blonde katholieke, besloot hij niet moeilijk te doen en de kinderen katholiek op te laten voeden. Alles was prima, mooi leven in het mondaine Berlijn van de twenties. Na de Kristallnacht kwam de plicht om gele sterren te bezitten, aanvankelijk nog niet eens om ze te dragen. Maar toen vonden mijn grootouders het al welletjes, ze stuurden mijn vader, die elf was, en zijn broertje Hans samen naar een kostschool in Nederland tot die gekkigheid voorbij zou zijn. Met zijn tweëen met de trein, grote koffer mee. Ze overleefden allemaal de oorlog, mijn opa omdat hij door zijn gemengde huwelijk werd aangemerkt als “priviligierte Mischehe”. In Berlijn hield men zich aan de Neurenberger wetten, in de getto’s van Warschau ging men daar minder fijnzinnig mee om.

Mijn oma verdiende de kost want haar man kon zijn huis niet uit, pas elf jaar later zagen de ouders hun inmiddels volwassen zonen terug. De jongens waren door een katholiek pleeggezin en door de week door de paters op school liefdevol opgevangen. Mijn vader bleef wonen in Nederland, trouwde mijn moeder, een Nederlandse, ook katholiek, en hoewel ik zoals zovele kinderen zo rond mijn veertiende van dat geloof afviel, terug bij het atheïsme van mijn Opa Plasterk, heb ik toch ook altijd met respect teruggekeken op die mensen in Brabant die zich ontfermd hadden over die twee broertjes uit Berlijn, gewoon omdat het moest, omdat je ze toch niet kon laten verrekken.

Als de oorlog er niet geweest was was ik er niet geweest, waren onze kinderen er niet geweest. De oorlog en de Jodenvervolging zijn dichtbij, zijn deel van ons leven, onze geschiedenis.

Met deze inleiding kom ik op mijn vraag: is de Holocaust nu uniek, of is het een genocide zoals er zoveel geweest zijn? Het lastige is dat je bij die beoordeling afstand moet proberen te nemen van de perspectivische vertekening van je eigen land, je eigen huis, je eigen familiegeschiedenis. Toch denk ik dat de Holocaust uniek was, in twee opzichten. Ten eerste is er de industriële koele bureaucratische aanpak. Er zijn miljoenen mensen elders vermoord in woede, in blinde razernij, of door verwaarlozing en onverschilligheid, of met berekenende hatelijke bedoeling, maar het totaal georganiseerde fabrieksmatige doden, de treinen van elke ochtend, de gaskamers, de ovens, de houding van het personeel ‘je doet het niet voor je lol maar het is nu eenmaal zo’, dat is samen ongekend.

En ten tweede, op het gevaar af dat bij zo’n beoordeling toch etnocentrische elementen een rol spelen, dat ririco neem ik dan maar, maar Duitsland was op het moment dat de aanzet tot de Holocaust ontstond het hoogst ontwikkelde land van de wereld. Geen massa’s ongeletterden, uitgehongerd rondzwervende wildemannen, maar een keurig georganiseerd hoogopgeleid land met een rechte lijn van Bach en Mozart naar de grootste geesten van de wetenschap, Einstein (bij wie mijn oom Hans in de volkstuin buiten Berlijn nog eens op schoot gezeten heeft, zo vertelde mijn Oma me eens trots; hij was weggelopen, ze zochten hem), dat was het land waar het gebeurde. Het richtte zich niet op mensen van elders, op vreemdelingen of immigranten, maar op mensen die zich gewoon als volledig Duitser of Nederlander beschouwden. Als het daar kon gebeuren, dan kan het altijd en overal weer gebeuren.

We gedenken vandaag de mensen die gestorven zijn, niet alleen de slachtoffers van de Holocaust maar alle slachtoffers van de tweede wereldoorlog en de oorlogen sindsdien, en die mensen hebben het hoogste offer gebracht, hun leven, om ons na te laten het hoogste goed, de vrijheid. Specifiek gedenken we hier nu de journalisten die het vrije woord hoog hebben gehouden.

Die vrijheid is ondeelbaar, maar vrijheid brengt natuurlijk wel met zich mee volle verantwoordelijkheid voor al je daden, en dus mag je niet aanzetten tot haat of geweld, of mensen opzettelijk beledigen.

We gaan zo een krans leggen. Ieder zal zijn eigen gedachten hebben. Ik zal denken aan Eduard Meyer Wessel, die toen de oorlog uitbrak als zestienjarige sliep in de kamer in het huis waar mijn zoon van zestien jaar oud nu slaapt, die was geboren in Amsterdam, net als mijn zonen, en is gestorven, negentien jaar oud, alleen, zonder zijn familie of vrienden, op de dag van 24 september 1943, op een manier waarvan we de details niet willen weten. We gedenken de gestorvenen in dankbaarheid, maar ook verbijsterd, we praten, maar alle woorden zijn teveel. Het is bijna vijfenzestig jaar later, maar tijd is niets. We zijn mensen van het woord, maar soms hebben we geen tekst. Eigenlijk begrijpen we heel weinig. We weten alleen dat we leven, en vandaag gedenken we de gevallenen.