Euthanasiewet: wezenlijke veranderingen niet nodig

De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, beter bekend als de Euthanasiewet, voldoet over het geheel genomen aan de gestelde doelen. Wezenlijke veranderingen in wet of beleid zijn dan ook niet nodig. Dat blijkt uit de evaluatie van de wet, die staatssecretaris Bussemaker vandaag in ontvangst nam. Zij zei blij te zijn met de uitkomsten van de evaluatie. ‘Want dat geeft aan dat de Euthanasiewet in zijn technische uitvoering adequaat is’. De volledige tekst van haar reactie staat hieronder.

Allereerst natuurlijk hartelijk dank voor deze evaluatie. Het is de eerste evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, beter bekend als de Euthanasiewet, na de invoering ervan in 2002.

De belangrijkste uitkomst van deze evaluatie vind ik dat 80 procent van de gevallen van euthanasie wordt gemeld. Dat is een duidelijke en wat mij betreft ook verheugende stijging van het aantal geregistreerde meldingen ten opzichte van zes jaar geleden, toen dat percentage op 54 lag. Artsen hebben in meerderheid aangegeven dat de wet hun rechtszekerheid heeft verbeterd en bijdraagt aan zorgvuldigheid bij het levensbeëindigend handelen. Ik concludeer daaruit dat de wet op dit punt over het algemeen aan z’n doelstellingen en verwachtingen voldoet.

Opvallend is ook dat het meldingspercentage zelfs 99 procent is als artsen typische euthanasiemiddelen als barbituraten of spierverslappers gebruiken. Dat neemt niet weg dat op dit moment nog 20 procent van alle uitgevoerde gevallen van levensbeëindiging op verzoek niet wordt gemeld. Reden om niet te melden is bijna altijd dat de arts vindt dat er eigenlijk vooral sprake is van verlichting van het lijden bij een stervende patiënt. Kennelijk is nog niet voor alle artsen duidelijk wanneer er precies sprake is van euthanasie en wanneer niet.

Ik las ook dat het aantal keren dat de vijf Regionale Toetsingscommissies de behandelend arts om een nadere toelichting vroegen erg laag is. Dat gebeurt in zes procent van de gemelde gevallen van euthanasie. En per jaar wordt het oordeel ‘onzorgvuldig’ slechts een enkele keer gegeven. Dat zegt wel iets over het zorgvuldig handelen van artsen en ook over de conclusie dat de wet lijkt te voldoen.

Verder viel mij op dat het aantal gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding is gedaald: van 3500 in 2001 naar 2325 in 2005. Dat heeft deels te maken met een daling van het totale aantal sterfgevallen in 2005 ten opzichte van 2001, maar ook in percentages uitgedrukt is het een daling van 2,6 naar 1,7.

Maar volgens een meerderheid van de geraadpleegde artsen is er ook een duidelijke relatie met de verbetering van de palliatieve zorg in Nederland. Dat sterkt mij in de overtuiging dat palliatieve zorg in ons land op een hoog peil staat.

Dat heb ik zelf kunnen zien tijdens een aantal werkbezoeken aan instellingen voor palliatieve zorg. Ik ben zeer onder de indruk geraakt van het werk en de inzet van zowel professionals als vrijwilligers bij het begeleiden van mensen in de laatste fase van hun leven én bij hun sterven. Door mensen in de laatste fase van hun leven bij te staan, vergroot je hun kwaliteit van leven.

Ik vind dat de kwaliteit van leven en van sterven van de patiënt centraal moet staan. Het bestaan van palliatieve zorg is, hoe mooi en belangrijk ook, in zichzelf daarom geen reden om iemand euthanasie te weigeren. In de eindfase van het leven is het aan de patiënt in samenspraak met de arts om vorm te geven aan het stervensproces. Euthanasie kan voor sommige mensen in overleg met de arts een waardig sluitstuk zijn. Al wijzen de onderzoekers er terecht en nadrukkelijk op dat een patiënt op grond van de wet geen récht heeft op euthanasie, al wordt dat wel vaak zo ervaren.

Hoewel er op onderdelen dus nog wel iets te verbeteren valt, zo concluderen de onderzoekers, voldoet de wet over het geheel genomen aan de gestelde doelen. Wezenlijke veranderingen in wet of beleid zijn dan ook niet nodig, volgens de onderzoekers. Daar ben ik uiteraard blij om. Want dat geeft aan dat de Euthanasiewet in zijn technische uitvoering adequaat is. Er is dan ook, zoals de onderzoekers terecht opmerken, in Nederland geen sprake van een ‘hellend vlak’ als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding. De maatschappelijke steun voor de wet in ons land lijkt groot. Dat spoort ook met de uitkomsten van de evaluatie.

Dat laat onverlet dat ik de aanbevelingen die in de evaluatie zijn genoemd zeer ter harte neem. Later dit jaar komt er een kabinetsstandpunt. Daarin zullen wij aangeven welke maatregelen wij eventueel nemen naar aanleiding van deze evaluatie.

Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om meer scholing van artsen over de effecten en neveneffecten van morfine en andere middelen bij levensbeëindigend handelen. En misschien is het ook wel raadzaam om, zoals de onderzoekers aanbevelen, meer aandacht te besteden aan de Euthanasiewet tijdens de artsenopleiding. Daar valt volgens het onderzoek nog het één en ander aan te verbeteren.

Ik wil er tenslotte, mede namens mijn collega Hirsch Ballin van Justitie, nog even nadrukkelijk op wijzen dat de regeringspartijen in het coalitieakkoord hebben afgesproken dat de huidige wetgeving en de praktijk op het gebied van euthanasie ongewijzigd zal blijven.

Het kabinet heeft dan ook geen plannen om de wet of de uitvoeringspraktijk op cruciale onderdelen aan te passen. Het is goed om te weten dat het onderzoek bevestigt dat dat niet nodig is. Maar als er op sommige punten nog iets te verbeteren of te verduidelijken valt, dan zullen wij daar in een definitief standpunt zeker aandacht aan besteden.