Friese speech (Nederlandse vertaling) Christelijke Hogeschool Nederland

Dames en heren,

Allereerst hartelijk dank voor de uitnodiging uw school hier in Friesland te mogen bezoeken. Zoals u weet heeft onze regering besloten de eerste honderd dagen van haar regeerperiode zoveel mogelijk het land in te gaan voor gesprekken met burgers, professionals, leerlingen en studenten. Voor de uitwerking van de plannen op basis van het vastgestelde regeerakkoord willen we namelijk geen dictaat opleggen vanuit het torengebouw van het Ministerie in Den Haag, maar kiezen we voor samenspraak met de samenleving.

Het is mij een genoegen u te mogen toespreken in één van de vier talen waarvan het gebruik in het Koninkrijk der Nederlanden wettelijk is vastgelegd. Ik moet u bekennen dat ik van deze vier talen er slechts twee zonder voorbereiding en geheel op eigen kracht zou kunnen spreken. Voor de andere twee heb ik enige hulp nodig.

Omdat ik weet hoezeer u in Friesland geïnteresseerd bent in andere officiële talen dan alleen het Nederlands, wil ik u nu even vragen - bij wijze van peiling - of u spontaan de vier wettelijk vastgelegde talen van ons Koninkrijk kunt noemen. Ik hoor u graag roepen:
1. Het Nederlands; dat is juist.
2. Inderdaad; het Fries.
Maar nu wordt het lastiger.
3. Inderdaad: Papiamento, in het Nederlands noemen we dat Papiaments.
Maar nu de vierde taal. Wie weet het? Ik zal u helpen, de vierde wettelijk vastgelegde taal is Engels, onze officiële taal op Sint Maarten.

De Nederlandse regering hecht aan de Friese taal en cultuur. In het regeerakkoord is hier zelfs een passage aan gewijd. Ik citeer:

De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal en legt daartoe het Nederlands vast in de Grondwet, onverminderd de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.

We zijn hier op de ‘Christelijke Hogeschool Nederland’ in Leeuwarden. Als Minister van Onderwijs wil ik nu graag de gelegenheid aangrijpen om iets in algemene zin over het onderwijs te zeggen. Het onderwijs in Nederland is best goed; maar lang niet goed genoeg. De mondialisering zet door, en alle Nederlanders, van Limburg tot Friesland, zullen in de komende decennia de effecten daarvan merken. Er is maar één manier om die mondialisering tegemoet te treden. Niet door het ophalen van de slotbrug en het sluiten van de poorten. Niet door het ontkennen van de buitenwereld en ook niet door iedereen aan zijn lot over te laten. Nee. Mondialisering vraagt om uitmuntend onderwijs. Alleen door uitmuntend onderwijs kunnen we ervoor zorgen dat de komende generaties bestaan uit goed toegeruste, produktieve en weerbare burgers, die op de korte en op de lange termijn volledig kunnen participeren in de samenleving.

Tijdens mijn rondgang door het land kreeg ik de indruk dat er de laatste 25 jaar een aantal ontwikkelingen in het Nederlands onderwijs zijn geslopen die niet goed zijn. Ik noem er drie.
1. De schaalvergroting is hier en daar doorgeschoten. Het uitgangspunt moet de menselijke maat zijn, en voldoende geborgenheid voor leerlingen.
2. Hiermee samenhangend is in sommige onderwijsinstellingen de rol van de leraar uitgehold, voelen onderwijsgevenden zich loopjongens van het management in plaats van omgekeerd, zoals het eigenlijk zou moeten.
3. Nieuwe vormen van leren en nieuwe inhoud - ik denk dan aan het zogenaamde ‘nieuwe leren’ en aan het ‘competentiegericht leren’ - kunnen soms een nuttige bijdrage leveren. Toch krijg ik ook veel signalen dat die vernieuwingen hier en daar niet de juiste vorm hebben gekregen, of te snel of in te hoge mate zijn ingevoerd, of misschien soms zelfs beslist onwenselijk zijn. Die signalen neem ik zeer serieus. Waar ontwikkelingen zijn doorgeschoten, wil ik er wat aan doen. Overigens moet ik daarbij, zelf vader van 2 zonen van 15 en 16 jaar, wel waarschuwen dat het geen nostalgisch verhaal moet worden. Ik weet heel zeker dat de manier waarop ik les heb gehad, 45 minuten je mond houden en noteren wat de leraar op het bord schreef, voor mijn kinderen geen effectieve manier van onderwijs zou zijn. Het wordt dus zaak nieuwe vormen te vinden met behoud van het goede uit het verleden.

Tot slot. Ik heb als columnist weleens iets plagerigs geschreven over de Friese taal. Eerlijk gezegd ging het me daarbij niet zozeer om de taal op zichzelf, maar om de absolute manier waarop gedaan werd alsof er een complete wereld van verschil was met andere streektalen in het Nederlands zoals het Nedersaksisch of het Limburgs. Daar is inmiddels wel genoeg over gezegd. De polemieken in de Friese pers zijn me niet ontgaan. Maar dat ik de Friese taal een warm hart toedraag, en dat ik als minister de belangen daarvan zal behartigen, blijkt onder meer uit het feit dat ik mijn uiterste best heb gedaan om u hier in het Fries toe te spreken. Niet helemaal accentloos, vrees ik, maar dat zult u me vast niet kwalijk nemen. Van de andere kant, als u een keer in Den Haag te gast bent, daag ik u uit om mij daar toe te spreken in het Haags, de taal waarin ik ben opgevoed. Als stadsdialect veel lager op de sociolinguïstische prestigeladder geplaatst, maar daarom niet minder interessant – en zeker niet minder moeilijk. Om u een beetje wegwijs te maken in die taal, krijgt u hierbij een taalcursus Haags van me cadeau. Als u die eenmaal hebt doorgenomen, kunt u meteen dit stripboek lezen, om er vast een beetje in te komen. Ik wens u veel leer- en leesplezier! Tot slot vraag ik bij voorbaat begrip voor het feit dat ik de rest van mijn interactie met u vandaag niet zal kunnen doen in het Fries. Misschien dan toch maar in het Nederlands…