Antwoorden op kamervragen over het rapport 'Klagen staat vrij'

Antwoorden op kamervragen van het lid Griffith (VVD) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het rapport ‘Klagen staat vrij’. (Ingezonden 6 april 2007)

1
Kent u het onderzoeksrapport ‘Klagen staat vrij’ van januari 2007?

Antwoord
Ja, op 6 april 2007 heb ik het rapport aan de Tweede Kamer aangeboden.

2
Deelt u de mening van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) dat de oorzaak van de klachten centraal zou moeten staan en niet de symptomen?

3
Deelt u de mening van de IOOV dat publicatie op internet van de klachtenregeling en het beschikbaar stellen van folders gewenst is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit ten uitvoer te brengen? Zo neen, waarom niet?

4
Deelt u de mening dat de korpsen de klager op de hoogte moeten stellen van de bevindingen van het onderzoek en dat zij de tevredenheid van de klager moeten onderzoeken? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Zo neen, waarom niet?

5
Vindt u dat de schijn van belangenverstrengeling van de leden van de klachtencommissie voorkomen moet worden? Deelt u de mening dat de huidige samenstelling, waarbij de secretaris tevens klachtencoördinator is de schijn van partijdigheid kan oproepen? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen?

7
Hoe denkt u over een landelijk platform voor klachtencoördinatoren om zo te komen tot meer landelijke uniformiteit?

8
Deelt u de mening van de IOOV dat er één landelijke uniforme klachtenregeling moet worden opgesteld? Bent u bereid die op te stellen? Zo ja, per wanneer?

9
Ziet u voldoende financiële ruimte om een uniform registratiesysteem voor klachten in te voeren? Waarom geeft u geen uitvoering aan de wens van diverse korpsen om een uniform registratiesysteem voor klachten in te voeren? Ziet u de nut en noodzaak hiertoe ook in? Welke stappen zult u nemen om dit te realiseren? Per wanneer kan de Kamer het uniforme registratiesysteem tegemoet zien? Waar zullen de benodigde financiële middelen vandaan komen?

Antwoorden op vragen 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9:
De regionale politiekorpsen hebben op grond van de Politiewet 1993 een autonome bevoegdheid met betrekking tot de klachtbehandeling bij de politie. In mijn aanbiedingsbrief van 6 april 2007 aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de aanbevelingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid zich daarom richten op het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Op 1 mei 2007 heb ik het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen een reactie gevraagd op de aanbevelingen van de Inspectie. Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en herkenbaarheid heb ik hierbij aangegeven dat met name het ontwikkelen van een landelijke uniforme klachtenregeling en een landelijk uniforme klachtenregistratie met voortvarendheid moet worden opgepakt. Na het zomerreces zal ik de Tweede Kamer verder informeren over de wijze waarop door het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen gevolg is gegeven aan de aanbevelingen van de Inspectie.

6
In hoeverre worden leermomenten uit de klachten in de opleidingen van de politie verwerkt? Kan de ervaring hiervan beter geïmplementeerd worden in de opleidingen dan nu het geval is? Zo ja, hoe en op welke schaal gaat u dit doen?

Antwoord op vraag 6
Er zijn verschillende wijzen waarop leermomenten uit klachten in het onderwijs worden opgenomen. Casuïstiek wordt besproken in de leerpraktijk. Het duale onderwijs maakt het mogelijk dat studenten, zowel tijdens het instituutsleren op de Politieacademie als tijdens het leren op de werkplek in het korps, kunnen leren van fouten van collega’s. Daarnaast zijn de korpsen betrokken bij de ontwikkeling en actualisatie van onderwijs. Hierdoor is het ook mogelijk dergelijke input in het onderwijs te verwerken. Zonodig kan aanpassing van de benodigde competenties van politiefunctionarissen plaatsvinden.