Aanbieding Evaluatierapport Wet Bopz

Toespraak door mr. dr. R.B.M. Keurentjes, president rechtbank Groningen en voorzitter van de Commissie Evaluatie Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) bij de aanbieding van het evaluatierapport ‘Voortschrijdende inzichten’ aan de ministers Hirsch Ballin en Klink (VWS) op 25 mei 2007.

Excellenties, geachte genodigden,

Kent u het boek “Dokter Deter” van Toon Tellegen? In dat boek wordt verhaald over een dokter, dokter Deter dus. Ik citeer een klein stukje. “Voor zijn huis stond een groot bord: DOKTER DETER MAAKT ALLE MENSEN BETER. In zijn huis stonden richtingaanwijzers: WATERPOKKEN, links om de hoek, KEELPIJN de trap op, BLOEDNEUZEN volgende deur enzovoort. Er was ook een bord met DE REST rechtsaf. Daar gingen de zieken heen die niet wisten wat ze mankeerden. Dokter Deter baande zich een weg van de ene kamer naar de andere kamer. Hij was bijna overal tegelijk. Hij wist altijd wat hij moest doen. Als de zieken beter waren kwamen ze aan de achterkant van zijn huis weer naar buiten. Ze dansten en zongen en zwaaiden met hun armen. “Beter! Ik ben helemaal beter!” riepen ze. Dan holden ze naar huis.”

U zult zich afvragen wat Dokter Deter met het onderwerp van vanmiddag, zorg en dwang in relatie tot psychiatrische patiënten, te maken heeft. Ik vind dat met deze versimpelde weergave van de behandeling van somatische aandoeningen de tegenstelling met de problematiek waar wij als evaluatiecommissie mee bezig waren, niet treffender kan worden weergegeven. Immers, zo eenvoudig is het allemaal niet in de psychiatrie. Waar ik direct aan toevoeg dat ik besef dat somatische problemen evenmin in alle gevallen zo simpel te duiden of te behandelen zijn als in het verhaal van Toon Tellegen.

De ambtsvoorgangers van de beide hier aanwezige ministers hebben eind 2005 de onafhankelijke derde evaluatiecommissie van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ingesteld. Deze wet, die bij iedereen in deze zaal ook wel bekend zal zijn als de Wet Bopz, gaat over opnemingen en de toepassing van dwang in relatie tot psychiatrische patiënten.

Deze commissie waarvan ik voorzitter mocht zijn, bestond uit deskundigen uit geledingen van het GGZ-veld, familie- en patiëntenorganisaties, de wetenschap en de rechterlijke macht die allen op persoonlijke titel in de commissie zitting hadden. Op de evaluatiecommissie rustte de mooie maar ook zware taak om de vraag naar het functioneren van de Wet Bopz te beantwoorden.

Mooi was de taak, omdat het buitengewoon inspirerend was om met een behoorlijke frequentie met de fine fleur van Bopz-deskundigen rond de tafel te zitten. Om met hen na te denken over de vraag naar de werking van de Wet Bopz, met daaraan automatisch gekoppeld de vraag welke wijzigingen eventueel noodzakelijk zijn. Soms kregen die bijeenkomsten een bijna filosofisch karakter, omdat de vraag naar de werking van de wet ook weer vragen opriep die niet altijd één twee drie te beantwoorden waren. Dat was ook niet erg en zelfs functioneel, want in mijn perceptie kan het ook van groot nut zijn om sommige vragen een bepaalde tijd onbeantwoord te laten. In de meeste gevallen vormt zich het antwoord dan toch in de loop van het proces. En zo ging het ook nu dikwijls.

Zwaar was de taak in de eerste plaats vanwege de opdracht die wij als evaluatiecommissie meekregen. Wij moesten niet alleen de vraag beantwoorden of de wet Bopz na gedane aanpassingen en verbeterde voorlichting adequaat functioneert maar ook de vraag of de wet nog wel aan de hedendaagse eisen voldoet. Over ons antwoord op beide vragen kom ik zo te spreken.

Zwaar was de taak ook, omdat de aandoeningen, waaraan patiënten in de context van de wet Bopz lijden, niet altijd eenduidig te kwalificeren zijn, patiënten niet altijd vrijwillig zorg willen ontvangen of willen onderkennen dat ze ziek zijn, en, niet in de laatste plaats, niet altijd beter te maken zijn. In dat ligt het ingewikkelder dan in het zoeven weergegeven voorbeeld van de praktijk van Dokter Deter. De meest indringende vraag is daarbij in hoeverre een inbreuk op de vrijheidsrechten, waaronder vrijheidsbeneming in de vorm van een gedwongen opneming en het recht op de lichamelijke integriteit, kan worden gerechtvaardigd.

Deze vraag is niet nieuw. Aan de inwerkingtreding van de Wet Bopz in 1992 ging een totstandkominggeschiedenis van 21 jaar vooraf. De huidige Minister van Justitie drukte het zo mooi uit tijdens het laatste debat in de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel zelfbinding: de periode gedurende welke behandeld is op grond van de wet is aanzienlijk minder lang dan de periode gedurende welke de Wet Bopz zelf in behandeling is geweest, aldus de minister.

De totstandkominggeschiedenis van de Wet Bopz en ook de periode daarna werd gekenmerkt door de spanning die werd ervaren tussen de belangen van de patiënt, die van de zorgverlener en die van de maatschappij. Het was een lange zoektocht voor de wetgever om hierin een evenwicht te vinden. Uiteindelijk is de gevoelde tegenstelling ook tot uitdrukking gekomen in het karakter van de Wet Bopz en in de nadien tot stand gekomen wijzigingen. De patiënt en de behandelaar lijken tegenover elkaar te staan, terwijl het een misvatting is om te denken dat de behandelaar een ander belang dan het patiëntenbelang dient.

Tot welke conclusies heeft ons dit gebracht? Wij concluderen allereerst dat de Wet Bopz globaal voldoet aan de oorspronkelijke doelstellingen. De wet werkt best redelijk. Om het in de taal van mijn nieuwe werkomgeving in Groningen uit te drukken: ’t kon minder. Vooral de introductie van de voorwaardelijke machtiging, waarvan de werking zich uitstrekt tot buiten de muren van een ziekenhuis, biedt een oplossing voor het knelpunt dat de wet zich concentreert op de opneming

Als praktiserend Bopz-rechter kan ik het toch niet nalaten hier ogenblikkelijk aan toe te voegen dat het zeer wenselijk is dat het wetsvoorstel dat ter reparatie van de voorwaardelijke machtiging in de Eerste Kamer voorligt, ook op zo kort mogelijke termijn wordt aanvaard. Daarmee zal de regeling in de praktijk nog beter werkbaar worden.

In de onderzoeken, die mede ten grondslag hebben gelegen aan ons rapport, zijn wel een aantal knelpunten gesignaleerd. Ik noem hier slechts de schotten die er zijn tussen de behandeling en de zorg voor de forensisch psychiatrisch patiënt en de algemeen psychiatrisch patiënt, het grote aantal verschillende geneeskundige verklaringen en de verschuiving in de rol van een aantal van de actoren in de wet Bopz. Voor een aantal van die knelpunten komen wij tot aanbevelingen die ertoe kunnen leiden dat de huidige wet in de praktijk van alle dag wat meer hanteerbaar wordt. Enkele aanbevelingen wil ik hier noemen. Een belangrijke is dat wij van mening zijn dat de wisbekwaamheid een veel grotere rol moet spelen in de wet Bopz. Wilsbekwame weigering van behandeling dient gerespecteerd te worden. Wat node gemist wordt in de wet is een regeling voor het gedwongen vervoer en het gedwongen verblijf voorafgaand aan de afgifte van een ibs. Wij bevelen aan die in de wet op te nemen. Zo kan ik doorgaan want wij hebben uiteindelijk 41 aanbevelingen geformuleerd, maar dat zal ik niet doen.

Waarom hebben we ons rapport de subtitel “voortschrijdende inzichten” meegegeven? Dat is omdat wij tot de conclusie zijn gekomen dat de wet niet toekomstbestendig is. We zien dat actoren als de IGZ, het OM, de burgemeester, de geneesheer-directeur op een andere wijze uitvoering geven aan de Wet Bopz dan ons thans voor ogen staat.

Naar onze mening moet juist vanwege die voorschrijdende inzichten het uitgangspunt van zorg voor de psychiatrische patiënt veel meer centraal staan ongeacht, waar hij zich bevindt – binnen of buiten het ziekenhuis –. Passende zorg moet daarbij het uitgangspunt zijn. Die zorg zal persoonsgebonden moeten zijn en niet zoals nu locatiegebonden. Die zorg kan ook gedwongen zorg inhouden, waarbij wij een rechterlijke toetsing vooraf willen handhaven. De criteria van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit zullen daarbij expliciet een rol moeten spelen. Die expliciete rol zullen deze beginselen ook moeten spelen bij alle door de behandelaars te nemen beslissingen. Daarbij moet de mate van bescherming van de patiënt gelijk blijven maar zal daaraan op een andere manier dan thans het geval is, vorm moeten worden gegeven. Bovendien zal de zorg in de forensische psychiatrie beter moeten aansluiten bij die in de algemene psychiatrie.

Om dit uitgangspunt te realiseren, introduceren wij een onafhankelijke commissie psychiatrische zorg waarin de verschillende belangen met elkaar worden verbonden. Deze commissie, die in onze visie moet bestaan uit een psychiater, een jurist en een deskundige die de belangen van de patiënt, familie en/of maatschappij vertegenwoordigt, zal de autoriteit bij uitstek kunnen zijn om de passende zorg vast te stellen. We hebben op hoofdlijnen een nieuwe regeling uitgedacht. Voor de inhoud daarvan verwijs ik u graag naar het rapport.

Rest mij eenieder die heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het evaluatierapport mijn dank te betuigen.

De onderzoekers hebben lezenswaardige onderzoeksrapporten geschreven die de commissie zeer tot nut hebben gestrekt. Zeker wanneer we de korte tijdsspanne in ogenschouw nemen, waarbinnen zij met hun resultaten moesten komen, hebben zij een welgemeend compliment verdiend, dat ik heb bij dezen graag geef.

Ook de leden van de evaluatiecommissie ben ik veel dank verschuldigd. Zonder afbreuk te doen aan het geheim van raadkamer kan ik u wel verklappen dat de discussies soms stevig waren. Ik wil de leden bedanken voor hun inzet, hun creativiteit en hun flexibiliteit.

Ten slotte wil ik het secretariaat bedanken voor al het werk dat zij hebben verzet. Mede dankzij hun inzet en het strenge regime dat ons door mevrouw Gijsen werd opgelegd, hebben we ons gehouden aan de steeds korte termijnen en is het uiteindelijk gelukt om vandaag hier ons rapport aan te bieden. Edith, dank daarvoor.

Aan u, excellenties, de eer om het vervolgtraject te bepalen. Ik spreek de hoop maar ook de verwachting uit dat het evaluatierapport, ook voor wat betreft de wijze van totstandkoming, richtinggevend kan zijn voor de vervolgstappen die nu door u moeten worden gezet. Ik heb met deze commissie ervaren dat het mogelijk is dat ogenschijnlijk tegengestelde standpunten op basis van een werkelijke dialoog waarin goed geluisterd werd naar elkaars standpunten, uitmonden in een visie die breed wordt onderschreven. Ik wens u eenzelfde uitkomst toe.