Wetsvoorstel 30492 (voorwaardelijke machtiging en uitbreiding dwangbehandeling)

De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag

CZ/CGGZ-2767780

Graag vragen wij uw aandacht voor het volgende.

Op 20 maart 2007 heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloten het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) (voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling)(30 492) uit te stellen totdat duidelijkheid bestaat over de evaluatie van de Wet bopz. De voorzitter van de evaluatiecommissie derde evaluatie Wet bopz heeft hierin aanleiding gezien om ons bij brief nader te informeren. Deze brief treft u bijgaand aan.

Uit de bovenbedoelde brief blijkt dat de evaluatiecommissie van mening is dat er geen direct verband aanwezig is tussen de werkzaamheden van de commissie en wetsvoorstel 30 492. De commissie acht het voorts niet opportuun de behandeling van het wetsvoorstel afhankelijk te maken van de uitkomsten van de derde evaluatie van de Wet bopz. Bij deze brief en het bovenbedoelde besluit van de vaste commissie tekenen wij het volgende aan.

Naar verwachting zal eind mei het (eind)rapport van de evaluatiecommissie verschijnen. Daarin, zo verwachten wij, zullen aanbevelingen zijn opgenomen voor een wijziging van de Wet bopz op langere termijn. Naar nu reeds te voorzien valt, zal de opstelling van het kabinetsstandpunt over het rapport en de raadpleging van de betrokken organisaties ten behoeve van dit standpunt de nodige tijd vergen. Ons streven is om dit standpunt in het najaar aan beide kamers te doen toekomen. Na een bespreking hiervan zal de voorbereiding van mogelijke wetgeving ter hand worden genomen. Uit dit – tentatieve – tijdschema blijkt overduidelijk dat de totstandkoming van wijzigingswetgeving nog geruime tijd op zich zal laten wachten.

Zoals in de parlementaire stukken naar voren is gebracht is de inwerkingtreding van wetsvoorstel 30 492 dringend gewenst. Uitstel tot na de mogelijke wijziging van de Wet bopz naar aanleiding van het kabinetsstandpunt, achten wij zeer onwenselijk.

Om die reden dringen wij er met klem op aan de behandeling voort te zetten, opdat de voorgestelde wijzigingen die voor de praktijk van groot belang zijn, zo spoedig mogelijk in werking kunnen treden.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink

De Minister van Justitie,

drs. E.M. H. Hirsch Ballin