Honderd dagen-conferentie AWBZ

De cliënt in de zorg centraal stellen, de bureaucratie verminderen, de kwaliteit van de zorg op een hoger plan tillen en het dreigende tekort aan professionals aanpakken. Dat zijn de vier thema's die de komende jaren centraal staan in de langdurige zorg. Staatsssecretaris Jet Bussemaker maakte dat bekend tijdens de conferentie waarmee zij haar honderd dagentoer door de AWBZ-sector afsloot. De volledige tekst van haar toespraak staat hieronder.

Geachte aanwezigen,
Het is u waarschijnlijk niet ontgaan dat ik de afgelopen maanden overal in het land instellingen voor langdurige zorg heb bezocht om een beeld te krijgen van de situatie in deze sector. In deze interessante reeks werkbezoeken heb ik gesproken met cliënten, zorgaanbieders, verzorgenden, zorgverzekeraars, indicatiestellers en toezichthouders. Het mag met recht een stoomcursus AWBZ-in-uitvoering worden genoemd.

Bij mijn werkbezoeken is me opgevallen dat er over het algemeen hard en met veel inzet en compassie wordt gewerkt, maar dat de resultaten toch verschillend zijn. Ik heb heel mooie dingen gezien, maar ook zaken die me niet meevielen. Ik zag emotie tegenover zakelijkheid, werken met hart en ziel tegenover sleet en routine, creativiteit tegenover bureaucratie.

Al die ervaringen, zowel de goede als de minder goede, sterkten mij in mijn overtuiging dat er iets moet gebeuren in de AWBZ-sector. Wát moet er dan gebeuren in deze sector, wilt u nu natuurlijk weten. Dat zal ik u vertellen. In hoofdlijnen gaat het om drie zaken: 1) het AWBZ-systeem moet in plaats van aanbodgestuurd vraaggestuurd worden; 2) niet het systeem, maar de cliënt én de professional moeten centraal komen te staan en 3) het verminderen van de bureaucratie, zodat de relatie tussen cliënt en zorgverlener er één wordt van vertrouwen in plaats van wantrouwen.

Op al deze drie terreinen wil ik investeren en maatregelen nemen. Daar zitten zaken bij voor nu, voor straks en voor morgen. Want sommige dingen moeten nu eenmaal snel en andere zaken verander je nu eenmaal niet van de ene dag op de andere.

Laat ik met het ‘nu’ beginnen. Dat zijn ook gelijk de minder leuke maatregelen die ik moet nemen. Want ik werd bij mijn aantreden nu eenmaal helaas geconfronteerd met ernstige tekorten op mijn begroting. Ik moet dus gaan bezuinigen, of ik het nu leuk vind of niet.

Eén van de zaken waarbij ik dan aan denk is een aanpassing van de aanspraak op ondersteunende begeleiding. Ook wil ik aanpassingen aanbrengen in de bekostiging van instellingen die thuiszorg leveren. En verder wil ik een systeem invoeren waarbij de instellingen die het kwalitatief goed doen worden beloond en de instellingen die het niet goed doen minder geld krijgen.

Dan de maatregelen die ik, bij wijze van spreken, morgen wil nemen. Zoals u weet wordt deze sector ook wel de care-sector genoemd. Care staat wat mij betreft voortaan voor Compassie, Aandacht, Respect en Eigenwaarde. De kwaliteit van de samenleving wordt immers in grote mate bepaald door compassie met en aandacht voor de mensen die zorg nodig hebben, met respect voor hun wensen én voor hun eigenwaarde. Voor deze mensen gaat het nadrukkelijk om de kwaliteit van het bestaan.

De menselijke maat in de langdurige zorg moet weer de boventoon krijgen. Zowel voor degenen die de zorg ontvangen als voor degenen die de zorg leveren. Dat wil ik doen aan de hand van een aantal thema’s die grotendeels overeenkomen met de drie hoofdlijnen die ik aan het begin van mijn verhaal noemde:
1) de cliënt in de zorg centraal stellen,
2) de bureaucratie verminderen,
3) de kwaliteit van de zorg op een hoger plan tillen en
4) het dreigende tekort aan professionals aanpakken.

Ik wil ze allemaal even langslopen, te beginnen met het centraal stellen van de cliënt. Het belangrijkste in dat verband vind ik dat de AWBZ-sector veel minder aanbod- en veel meer vraaggestuurd wordt. Ik weet dat ik niet de eerste bewindsvrouw ben die dat zegt, maar ik wil daar de komende jaren echt werk van gaan maken.

Ik wil dat doen aan de hand van een aantal concrete maatregelen. Zoals het introduceren van meer vormen van cliëntgebonden financiering. In de praktijk houdt dat in dat de cliënt een grotere stem krijgt in de financiering van de zorg. Als hij of zij vindt dat de kwaliteit van de geleverde zorg niet goed is, dan moet de instelling die die zorg levert daar de financiële gevolgen van ondervinden.

Zo hoorde ik tijdens een werkbezoek het verhaal over een demente mijnheer die ’s nachts vaak ronddwaalde, toch om zeven uur werd gewekt en de rest van de dag een rothumeur had. Als het aan mij ligt zou die man – of een familielid, of zijn zorgverzekeraar – tegen de instelling moeten kunnen zeggen dat ze het in hun portemonnee zullen voelen als er niks verandert. Hoe we dat in de praktijk precies moeten regelen, daar denk ik nog over na.

Maar is de cliënt wel tevreden, dan moet een instelling daarvoor kunnen worden beloond. Zo kreeg ik bij mijn werkbezoek aan Arduin, een instelling voor gehandicapten in Zeeland, te horen dat er slechts zes managers waren op 600 bewoners. Daar wordt het geld dus ingezet voor het verlenen van zorg aan de cliënten. En als dat daar kan, kan het op andere plaatsen waarschijnlijk ook.

Een ander belangrijk punt als we het hebben over het centraal stellen van de cliënt, is: informatie en transparantie. Veel mensen gaan er tot nu toe van uit dat zorg en wonen overal hetzelfde zijn. Was het maar waar! De verschillen zijn vaak groot, zo heb ik zelf kunnen constateren. Er zijn instellingen die echt goede en veilige zorg leveren, maar er zijn er ook die het beduidend minder goed doen.

Ik wil daarom dat alle verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorginstellingen in de zomer van 2008 informatie over de kwaliteit van de geleverde zorg beschikbaar moeten stellen. Die informatie zal gebaseerd moeten zijn op ervaringen van klanten en bewoners en zal openbaar worden gemaakt via de website Kiesbeter.nl. Op die manier kunnen cliënten zich een goed oordeel vormen over de kwaliteit van de zorg. Andere AWBZ-sectoren, met name de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg, zijn daar trouwens al behoorlijk ver mee.

Dan het tweede thema: het verminderen van de bureaucratie. Bureaucratie kun je vaak opvatten als gestold wantrouwen. Maar de relatie tussen cliënt en zorgverlener moet er niet één zijn van wantrouwen, maar vertrouwen. Al zullen er altijd regels nodig zijn, die de ene partij als zekerheid en de andere partij als last zal ervaren.

Tijdens mijn bezoeken aan Lelystad en Utrecht merkte ik dat het veelkoppige monster van de bureaucratie veel veranderingen in de weg staat. Daarbij wordt de beschuldigende vinger geregeld in de richting van anderen geheven. Om de administratie voor andere organisaties op orde te houden, zeiden medewerkers soms een kwart van hun tijd kwijt te zijn. Ik bekijk daarom ook op dit moment hoe groot de bureaucratische last op de werkvloer echt is en hoe we die kunnen verminderen.

Als het gaat om het verminderen van al die regeltjes en voorschriften denk ik trouwens ook aan het hele proces van indicatiestelling. Veel mensen ervaren dat proces als nogal omslachtig en bureaucratisch. Ik ben daarom aan het kijken naar de rol van het Centrum Indicatiestelling Zorg.

In dit verband denk ik er ook over de huisarts een belangrijkere rol te geven bij de indicatiestelling. In overleg met het Centrum Indicatiestelling Zorg wil ik daarmee gaan experimenteren. Waar het mij daarbij vooral om te doen is dat de lijn tussen cliënt en zorgaanbieder zo kort mogelijk wordt, zonder overbodige tussenschakels en bureaucratische rompslomp.

Dan het derde thema: het op een hoger plan tillen van de kwaliteit van de zorg. Eén van de belangrijkste maatregelen die ik in dat kader wil nemen is het introduceren van een grotere variatie aan woonvormen. Ik denk daarbij vooral aan het bouwen van meer kleinschalige projecten. Niet alleen kleine woonprojecten in de wijk, maar ook kleine instellingen.

Ik vind dat mensen moeten kunnen kiezen: óf in de wijk wonen, óf in een instelling, grootschalig of kleinschalig. Ik wil namelijk geen nieuw dogma. Zo van: mensen móeten in de wijk of ze móeten in een kleine instelling wonen. Als ze dat willen: prima. Maar als ze liever in een grotere instelling willen wonen, ook goed. Als die keuze er maar is.

En áls mensen kiezen voor een zorginstelling, dan stellen ze uiteraard wel prijs op privacy. Ik vind kamers voor meer dan twee personen niet meer van deze tijd. Ik wil daarom dat in 2010 iedereen die naar een verpleeghuis gaat, desgewenst in een éénpersoonskamer moet kunnen wonen. Uiteraard blijft het wel mogelijk om samen met je partner op één kamer te wonen.

Dan thema vier: het dreigende tekort aan professionals in de zorg. Deels heeft dat te maken met het imago van de sector. Ik heb tijdens mijn toer langs zorginstellingen van met name verplegenden en verzorgenden regelmatig gehoord dat zij het gevoel hebben hun positie als deskundige te zijn kwijtgeraakt. De zorg is naar hun idee te veel het terrein van de managers geworden.

Ik wil er de komende jaren daarom alles aan doen om de medewerkers in de zorgsector het werk te laten doen waar ze voor zijn opgeleid en waar ze goed in zijn: zorg leveren aan degene die de zorg nodig heeft. Want één ding weet ik zeker: de kwaliteit van de zorg valt of staat met een goede relatie tussen zorgverlener en cliënt.

Daarom wil ik dat zorgverleners meer uren kunnen besteden aan hun cliënten. Dat kost geld, dat besef ik. Ik ben dan ook van plan het daarbij behorende budget te verhogen. Dat die toegenomen aandacht voor de mensen ten koste gaat van aandacht voor de regeltjes lijkt mij even logisch als onvermijdelijk.

Behalve meer tijd voor de cliënt wil ik dat de medewerkers in de zorg meer tijd krijgt voor reflectie op hun werk. Ik denk dat het goed is als je regelmatig nadenkt over de vraag: waarom ga ik zus en niet zo te werk? Kan het misschien efficiënter of klantvriendelijker?

Laat ik een voorbeeld geven. Ik was laatst in een verpleeghuis in Deventer. De vrijwilligers die daar werkten mochten geen koffie op de kamers inschenken. Waarom niet? Omdat het zo in het protocol stond. Niemand had zich afgevraagd waaróm dat regeltje in het protocol was opgenomen. Dat bedoel ik dus: vraag je af of de dingen die je doet – of niet doet – niet anders of beter kunnen.

Dan als laatste nog iets over de toekomst van de AWBZ. Ik ben er de afgelopen 100 dagen wel achter gekomen dat alleen maatregelen op de korte en middellange termijn niet voldoende zijn. Ik heb daarom de Sociaal-Economische Raad gevraagd een advies uit te brengen over de toekomst van de AWBZ.

De SER zal onder meer antwoord moeten geven op vragen als: hoe moet de langdurige zorg er op termijn uit komen te zien en welke vormen van verzekering en financiering passen daar het beste bij? Anders gezegd: welke vormen van zorg moeten er onder de AWBZ blijven vallen, moeten we het AWBZ-pakket misschien onderbrengen bij andere verzekeringen of wetten, zoals deels al is gebeurd bij de Wet maatschappelijke ondersteuning, en hoe gaan we dat met z’n allen betalen?

Wat dat laatste betreft: ik heb laatst, tijdens een bijeenkomst in het Coornhertcentrum in Den Haag, de stelling geponeerd dat bij een toenemende vraag naar zorg, onder meer door de vergrijzing, de solidariteit niet meer vanzelfsprekend is. Mensen die vandaag nettobetalers zijn willen ook een goede zorg wanneer zij morgen aan de beurt zijn. Juist dan zijn ze bereid bij te dragen aan het systeem. Ook in die zin moeten we dus nadenken over de betaalbaarheid van de AWBZ.

Tenslotte wil ik u nog melden dat ik morgen het plan van aanpak ‘Zorg voor ouderen’ naar de Tweede Kamer stuur. Daarin staan de kwaliteit van de zorg in zorghuizen centraal. Met zorghuizen bedoel ik de verpleeg- en verzorgingshuizen. Maar omdat de grens tussen verzorgen en verplegen in de praktijk niet meer zo strikt is, spreek ik voortaan – geïnspireerd door de sector zelf – van zorghuizen. Over een aantal zaken die in dat plan komen te staan heb ik u vandaag al het één en ander verteld. Want veel van de dingen die voor de langdurige zorg gelden, gelden ook voor de andere sectoren van de AWBZ – en omgekeerd.

Dames en heren,
U hoort het: ik ben veel van plan met de AWBZ. Waar het mij om gaat is dat we met alle betrokken partijen werken aan een kwalitatief hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke AWBZ-sector. Een sector waar de cliënt centraal staat, waar de zorgverlener kan doen waar hij of zij goed in is en waar de regels minder belangrijk zijn dan de mensen. Ik heb u verteld hoe ik dat voor elkaar wil krijgen.

Maar ik kan dat niet alleen. Ik wil dat samen met de sector doen. Met u dus. En dat samen doen houdt wat mij betreft ook in: er samen over praten. Dat wil ik onder meer doen tijdens werkbezoeken die ik de komende jaren nog zal afleggen. De honderd-dagentoer wordt, als het aan mij ligt, op z’n minst een duizend-dagentoer.

Verder lijkt het mij een goed idee als we elkaar regelmatig ontmoeten tijdens een bijeenkomst zoals die van vandaag. Bijvoorbeeld één keer per jaar, elke keer georganiseerd door één van de betrokken partijen. Dan kunnen we met elkaar bekijken hoe ver we zijn opgeschoten en of de gekozen koers nog de goede is. Wat mij betreft treffen we elkaar dus over ongeveer een jaar weer.

Dank u wel.