Antwoorden op kamervragen van Van der Ham over het Nederlandse softdrugsbeleid

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

VGP-K-U-2774882

15 juni 2007

Antwoorden van minister Klink en mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op kamervragen van het Kamerlid Van der Ham over het Nederlandse softdrugsbeleid (20072060712390).

Vraag 1
Wat is uw reactie op de oproep van de burgemeester van Maastricht, over het Nederlandse softdrugsbeleid: “Wees als Nederland trots op dat beleid. Trek Europa in. Wees gidsland. Overtuig.”? 1)

Antwoord 1
De primaire doelen van het Nederlands drugsbeleid zijn: bescherming van de (volks)gezondheid, het tegengaan van overlast en het bestrijden van (drugs)criminaliteit. Dit beleid leidt tot goede resultaten: het gebruik is gemiddeld, de gezondheidsschade is relatief laag, de markten voor soft- en harddrugs zijn gescheiden. Het is geen doel van het Nederlands drugsbeleid om “gidsland” te zijn. Wel leggen we de Nederlandse aanpak, inclusief de achtergronden en de resultaten, consequent uit in het buitenland.

Vraag 2
Deelt u de mening van de burgemeester van Maastricht dat het kabinetsbeleid ten aanzien van softdrugs niet langer als volksgezondheidsbeleid, maar als “cultuurbeleid” dient te worden bestempeld? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Nederlandse beleid een volksgezondheidsbeleid blijft, en derhalve de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport coördinerend dient te blijven ten aanzien van het drugsbeleid?

Antwoord 2
De mening van de burgemeester van Maastricht dat het kabinetsbeleid ten aanzien van softdrugs niet langer als volksgezondheidsbeleid moet worden bestempeld, maar als cultuurbeleid, deel ik niet. Zoals ik op antwoord van uw eerste vraag al heb aangegeven, streeft het drugsbeleid drie doelen na, waarbij het primaat bij de gezondheid ligt. Zolang dit het uitgangspunt is, ligt het voor de hand dat de coördinerende functie bij VWS ligt. Vanzelfsprekend dient dit in goede samenwerking te gebeuren met de andere betrokken ministeries.

Vraag 3
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van de burgemeester van Maastricht “In Nederland kiezen we er namelijk bewust voor om de productie over te laten aan de georganiseerde misdaad, die jaarlijks dankbaar miljarden euro’s aan crimineel geld opstrijkt”? Hoe beoordeelt u zijn oproep om dit probleem te tackelen middels het reguleren van de achterdeur van coffeeshops? Deelt u de mening dat de burgemeester van Maastricht recht van spreken heeft over deze materie aangezien hij dagelijks met deze problematiek wordt geconfronteerd?

Antwoord 3
De uitspraak dat in Nederland de productie van hennep bewust wordt overgelaten aan de georganiseerde criminaliteit is voor rekening van de burgemeester van Maastricht. Voor de handhavingsdiensten geldt het uitgangspunt dat illegale productie van hennep volgens artikel 3 sub B jo. artikel 11 van de Opiumwet strafbaar is. Het feit dat in Nederland grootschalige hennepteelt plaatsvindt is aanleiding geweest voor het uitbrengen van de notitie Integrale aanpak hennepteelt (TK 2005-2006, 24 077, nr. 184) en het opstarten van de pilot Hennepteelt en georganiseerde criminaliteit. Deze pilot heeft tot doel de criminaliteit achter de hennepteelt aan te pakken. Naar het oordeel van het kabinet is de oplossing van de illegale productie van cannabis zeker niet gelegen in de regulering van de achterdeur van de coffeeshop. De argumentatie die door mijn ambtsvoorganger en de voorgaande ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in hun brief van 8 februari 2006 aan uw Kamer (TK 2005-2006, 24 077, nr. 179) dienaangaande is aangevoerd, geldt onverkort. In deze sleutel moet dan ook de formulering in het Coalitieakkoord gelezen worden om geen experimenten toe te staan – waaronder die met de achterdeur van de coffeeshop.

De burgemeester van Maastricht heeft inderdaad alle recht van spreken. Dit neemt echter niet weg dat de Rijksoverheid op het nationale niveau een eigen verantwoordelijkheid heeft om beleidskaders te stellen en het recht te handhaven.

Vraag 4
Hoe beoordeelt u het experiment met biometrische identificatie bij Maastrichtse
coffeeshops? 2)

Antwoord 4
Het experiment met biometrische identificatie is een initiatief van de Maastrichtse coffeeshopbranche. Private initiatieven om de leeftijdsgrens beter toe te passen waardeer ik. Overigens verwacht ik dat een dergelijk systeem ook zal helpen voorkomen dat er meer cannabis verkocht wordt dan de gedoogde hoeveelheid van vijf gram. Ik wacht de resultaten van dit experiment af. Echter, inspanningen van private instanties om de naleving van voor die instanties relevante wetten en regels te verbeteren staan los van de eigenstandige verantwoordelijkheden van de lokale overheid en handhavingsdiensten om er voor te zorgen dat diezelfde wetten en regels, waaronder de Opiumwet, de daarmee in verband staande richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de Wet bescherming persoonsgegevens en andere privacywetgeving, niet overtreden worden.

Overigens klopt de bewering in het krantenartikel, dat de computer van de Maastrichtse coffeeshops in verbinding zou staan met de databases van het Korps Landelijke Politiediensten en de Rijksdienst voor het Wegverkeer, niet.

Vraag 5
Hoe zal een waterbedeffect richting andere gemeenten worden voorkomen? Deelt u de vrees dat de verkoop van softdrugs via niet-gedoogde punten als gevolg van dit biometrische systeem zal toenemen? Welke uitkomst zou u een succes noemen?

Antwoord 5
Ten aanzien van uw vraag hoe met het experiment van de Maastrichtse coffeeshops een waterbed richting andere gemeenten moet worden voorkomen, geldt dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van eventuele negatieve neveneffecten van het experiment in hoofdzaak bij de initiatiefnemers ervan ligt. Dit neemt niet weg dat de Rijksoverheid en gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat jongeren aan softdrugs komen en dat een waterbedeffect ontstaat door genomen maatregelen. Een van deze maatregelen is het stimuleren van regionale samenwerking.

Wat het tweede deel van uw vraag aangaat, verwijs ik naar de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet die momenteel bij de Eerste Kamer ter behandeling voorligt. Dit artikel biedt goede mogelijkheden voor gemeenten om handel in softdrugs via niet-gedoogde punten aan te pakken.

U vraagt tenslotte wat een succesvolle uitkomst genoemd kan worden van het experiment met biometrische identificatie van de Maastrichtse coffeeshopbranche. Er is sprake van een succes bij een sluitend systeem, waarin jongeren onder de leeftijdsgrens geen softdrugs kunnen kopen en waarbij coffeeshops tenminste ook de overige criteria die voor hen gelden blijven naleven.

1) “Haal teelt van cannabis uit de criminaliteit”, NRC Handelsblad, 10 april 2007
2) Biometrische scanner regelt toegang tot coffeeshop, NRC Handelsblad, 22 maart 2007