Antwoorden op kamervragen over de kabinetsreactie op het rapport ‘Feitelijk-Heden’ over het politiekorps Gelderland-Midden

Beantwoording van vragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, (vra2007bzk-16) over de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie met de kabinetsreactie op het rapport ‘Feitelijk-Heden’ over het politiekorps Gelderland-Midden (TK 29 628, nr. 44)

1. Vraag
In hoeverre is de uitspraak van de commissie Cornielje dat er beelden zijn ontstaan, die hebben geresulteerd in een situatie waarvan de organisatie tactisch en strategisch hinder heeft ondervonden, waardoor de aandacht van het management gedurende een bepaalde tijd minder heeft gelegen bij het primaire proces, en waardoor medewerkers op operationeel niveau hinder hebben ondervonden van de berichtgeving in de media, afgezet tegen de prestaties van andere korpsen, zichtbaar in de prestaties van het korps Gelderland-Midden?

1. Antwoord
De prestaties van het regionale politiekorps Gelderland-Midden over het jaar 2006 zijn niet significant anders dan die van vergelijkbare korpsen. Zo heeft het korps niet alle in het regionale convenant voor eind 2006 afgesproken prestaties gerealiseerd. Dit is echter bij sommige ander korpsen ook het geval.
Hoewel geconstateerd is dat uitvoerend medewerkers van het korps last (moeten) hebben gehad van de ontstane ‘beelden’ en de media-aandacht daarvoor, is ook geconstateerd dat het uitvoerende werk niet of nauwelijks onder de crisis lijkt te hebben geleden.

2. Vraag
Deelt u de mening van de commissie Cornielje dat het Management Developmentbeleid (MD-beleid) wisselend en niet altijd op de juiste wijze is toegepast? In hoeverre ligt er een taak voor u om op enigerlei wijze toezicht te houden op het te voeren en gevoerde MD-beleid binnen de politiekorpsen?

2. Antwoord
Ik deel de mening van de commissie-Cornielje over de toepassing van het Management Development-beleid (MD-beleid) binnen het politiekorps Gelderland-Midden, zoals verwoord in het rapport ‘Feitelijk – heden’.
Het regionaal MD-beleid (leidinggevenden t/m schaal 14) binnen de Nederlandse politie is primair een zaak van de korpsbeheerder, in nauwe samenwerking met de korpschef. Om de kwaliteit van het regionaal MD beleid binnen de korpsen te verhogen, hecht ik er aan dat de korpsen komen tot meer samenhang en samenwerking bij de ontwikkeling en uitvoering van het MD beleid. Dit is ook het streven van het korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen.

3. Vraag
Is er enig inzicht in de onderkenning van de ernst van de gevolgen van de cultuur van wantrouwen, die bij een deel van het korps leeft, bij de verschillende eindverantwoordelijken (respectievelijk het regionaal college, de regionale beheerdriehoek, de korpsleiding en het regionale managementteam)?

3. Antwoord
Zowel de korpsbeheerder, de hoofdofficier van Justitie als de korpschef hebben zich achter het rapport ‘Feitelijk – heden’ geschaard en hebben verklaard alle aanbevelingen te zullen opvolgen.
Bij mijn gesprek daarover met de korpsbeheerder heeft zij mij aangegeven de aanbevelingen integraal te zullen overnemen. De korpschef heeft – op eigen initiatief – al vóór het verschijnen van het rapport ‘Feitelijk – heden’ verschillende later in dat rapport genoemde aanbevelingen opgepakt.
In het regionale college zijn tijdens de eerste vergadering na het verschijnen van het rapport ‘Feitelijk – heden’ verschillende aanbevelingen besproken, met het doel om daadwerkelijke verbeteringen aan te brengen. Dit niet in de laatste plaats doordat drie burgemeesters uit het regionale college deel hebben uitgemaakt van de begeleidingscommissie van het onderzoek-Cornielje, en daardoor zeer doordrongen zijn van de ontstane situatie en de noodzaak voor verbetering daarvan.

4. Vraag
In hoeverre en op welke wijze biedt u ondersteuning bij het realiseren van een duidelijke relatie en wederzijdse communicatielijnen tussen de regionale beheerdriehoek, de korpsbeheerder en het regionaal college?

4. Antwoord
Ik bied geen praktische ondersteuning bij het realiseren van een meer duidelijke relatie en een betere communicatie tussen de korpsbeheerder, het regionale college en de regionale beheerdriehoek. Het is de verantwoordelijkheid van juist die eindverantwoordelijken zelf om die relatie en die communicatie te verbeteren.

5. Vraag
In hoeverre zijn de korpsen verplicht een interne klachtenprocedure voor personeelsaangelegenheden te hebben? Hoeveel korpsen hebben nog geen interne klachtenprocedure voor personeelsaangelegenheden? Op welke wijze worden korpsen bewogen zo spoedig mogelijk te starten met het opzetten en ‘in gebruik nemen’ van een interne klachtprocedure?

5. Antwoord
Een interne klachtenprocedure voor personeelsaangelegenheden is te onderscheiden in:
- (de melding van) misstanden en
- (de afhandeling van ) ongewenste omgangsvormen.

De melding van misstanden en de afhandeling daarvan (zogenoemde klokkeluidersregeling) is sinds maart 2006 verankerd in hoofdstuk VII. A. (Integriteit) van het Besluit algemene rechtspositie politie. De procedure inzake de melding en de afhandeling daarvan heeft landelijke geldingskracht en elk korps is daaraan gehouden.

De afhandeling van ongewenste omgangsvormen is neergelegd in de Arbowet. Elke organisatie (c.q. korps) is verplicht beleid te voeren ter bescherming van werknemers tegen ongewenste omgangsvormen. De korpsen hebben hetzij een eigen klachtencommissie hetzij werken samen in interregionaal verband. Medewerkers kunnen zich ook wenden tot vertrouwenspersonen. Een klacht ingediend bij een klachtencommissie omgangsvormen leidt tot een formeel onderzoek, waarna de commissie een advies uitbrengt aan de korpsleiding.

6. Vraag
Wat vindt u van de uitspraak, naar aanleiding van het onderzoek van de Nationale ombudsman naar de politie Gelderland-Midden, dat de onzorgvuldige bevorderingsprocedure en het niet-transparante loopbaanbeleid hebben kunnen leiden tot willekeur en tot vooroordelen binnen het korps? Wat vindt u van de opmerking van de Nationale ombudsman dat sprake is van gebrek aan zelfreinigend vermogen van de korpsleiding Gelderland-Midden?

6. Antwoord
Er mag en kan geen sprake zijn van willekeur van benoemingen.
Wanneer binnen een korps zaken rondom bevorderingsprocedures en loopbaanbeleid niet lopen zoals ze horen te lopen, dan betreur ik dat. Ook als het – zoals hier – om incidenten gaat. Ik heb hiervoor al gemeld dat in beginsel de korpsbeheerder verantwoordelijk is voor het beheer van de politie, en dus ook aanspreekbaar op incidentele misstanden. In dit geval betrof het een bevordering die onder de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder valt (geen kroonbenoeming). In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de korpsleiding reeds voor het verschijnen van het rapport gestart is met de nodige maatregelen. Dat geeft mij vertrouwen voor de toekomst.

7. Vraag
Is uw mening over de afdoendheid van het rapport "Feitelijk - Heden" veranderd na de verschijning van het rapport van de Nationale ombudsman "Gelijke kansen bij het politiekorps Gelderland-Midden"?

7. Antwoord
Mijn mening over het rapport ‘Feitelijk – heden’ is niet veranderd na het verschijnen van het rapport ‘Gelijke kansen bij het politiekorps Gelderland-Midden?’ van de Nationale ombudsman. De onderzoeken door de commissie-Cornielje en door de Nationale ombudsman hadden een verschillende onderzoeksopdracht. De op die onderzoeken volgende rapporten zijn daarom ook niet direct met elkaar te vergelijken. Desondanks komen de commissie-Cornielje en de Nationale ombudsman niet tot conclusies die elkaar tegenspreken.

8. Vraag
Zijn er aanwijzingen dat zich soortgelijke incidenten voordoen bij andere korpsen? Zijn er andere korpsen die eenzelfde cultuur van wantrouwen kennen? Op welke wijze houdt u hierbij een vinger aan de pols?

8. Antwoord
Ik heb geen aanwijzingen dat zich structurele misstanden voordoen bij de Nederlandse politie. Ook zijn mij geen korpsen bekend waar een cultuur van wantrouwen zou heersen.
Het past binnen het decentrale Nederlandse politiebestel dat de korpsleiding en korpsbeheerder zelf verantwoordelijkheid dragen voor de cultuur binnen hun eigen korps.

9. Vraag
Op welke manier wilt u bevorderen dat ook andere politiekorpsen lessen kunnen trekken uit de conclusies van de commissie Cornielje over het ontstaan van een cultuur van wantrouwen?

9. Antwoord
De andere politiekorpsen hebben uitvoerig kennis kunnen nemen van het rapport ‘Feitelijk – heden’ van de commissie-Cornielje. Het past binnen hun verantwoordelijkheid om zonodig zelf lering te trekken uit de conclusies en daaraan acties te verbinden.

10. Vraag
Wat vindt u van de reactie van de Ondernemingsraad op het rapport, waarin deze stelt dat het rapport ernstig tekort schiet en dat er eerder sprake lijkt te zijn van een zorgvuldig geregisseerde doofpotaffaire?

10. Antwoord
Ik ben het oneens met de reactie van de ondernemingsraad van het politiekorps op het rapport ‘Feitelijk – heden’. Het onderzoek onder leiding van de heer Cornielje is naar mijn volle overtuiging een gedegen en integer onderzoek geweest. Vijf onderzoekers zijn vijf maanden lang full time bezig geweest met het feitelijke onderzoek. Met tientallen (oud-)medewerkers en anderen is gesproken. Meer dan 130 melders hebben hun verhaal gedaan bij het meldpunt. Ruim 630 medewerkers hebben een uitgebreide enquête ingevuld. Vele meters documenten en archiefmateriaal zijn opgevraagd, gelezen en geanalyseerd. Een reeds jaren geleden vernietigd rapport is weer tevoorschijn gehaald en documenten waarvan bijna niemand het bestaan wist, zijn ontdekt. Hierbij heeft een begeleidingscommissie met zeer ervaren bestuurders de voortgang van het onderzoek permanent, van begin tot eind, in de gaten gehouden en bijgestuurd waar nodig. Bij dat onderzoek zijn de feiten onderscheiden van de ‘beelden’ die leefden, waarbij onjuiste ‘beelden’ zijn ontkracht. Ik ben van mening dat met het rapport ‘Feitelijk – heden’ een streep gezet kan en moet worden onder het verleden. Dat vereist dan wel dat àlle betrokkenen het vermogen hebben om het verleden af te sluiten, zodat kan worden gebouwd aan de toekomst van het korps.

11. Vraag
Wat vindt u van de afzonderlijke conclusies zoals gesteld in de brief van de Ondernemingsraad aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 mei 2007, die in afschrift ook aan u is gestuurd?

11. Antwoord
Ook met die conclusies van de ondernemingsraad ben ik het oneens.
In het rapport ‘Feitelijk – heden’ is aangegeven dat verschillende leidinggevenden binnen het politiekorps Gelderland-Midden, waaronder leden van de korpsleiding, op sommige momenten in onvoldoende mate hebben beseft dat zij ‘in een glazen huis woonden’. Mede daardoor, in combinatie met een beperkte communicatie over bepaalde onderwerpen, kregen sommigen van hen de schijn tegen, waardoor ‘beelden’ ontstonden. Dit alles is geconstateerd bij het onderzoek-Cornielje. Bij dat onderzoek is echter ook geconstateerd dat die ‘beelden’ onterecht waren. Daarbij is van een ontoelaatbare daadwerkelijke belangenverstrengeling niet gebleken.
Alle in de onderzoeksopdracht voor het onderzoek-Cornielje genoemde cases zijn afdoende onderzocht en daarover is voldoende duidelijk gerapporteerd.
Dat onder een deel van de medewerkers een gevoel van wantrouwen, willekeur, intimidatie, machtmisbruik en/of ‘vriendjespolitiek’ heerst of heeft geheerst blijkt wel uit de korpsbreed uitgezette enquête. De enquête-resultaten geven de noodzaak aan dat met het rapport van de commissie-Cornielje en het rapport van de Nationale ombudsman een streep gezet moet worden onder het verleden.

12. Vraag
Heeft u een gesprek met de Ondernemingsraad gehad en heeft u er vertrouwen in dat het rapport kansen biedt om het werkklimaat binnen het Korps te verbeteren?

12. Antwoord
De aan mij gerichte brieven van de ondernemingsraad van het politiekorps Gelderland-Midden heb ik schriftelijk beantwoord. Ik heb niet gesproken met de ondernemingsraad. Dat ben ik ook niet voornemens.
Ik zie dat het rapport ‘Feitelijk – heden’ kansen biedt om het werkklimaat binnen het politiekorps te verbeteren. Ik heb er alle vertrouwen in dat de eindverantwoordelijken die kansen zullen aangrijpen om de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder en het regionale college. Die zijn daarmee ook het aanspreekpunt voor de ondernemingsraad. De ondernemingsraad van het politiekorps zou zich dan ook niet moeten richten tot de minister van BZK of tot het parlement.

13. Vraag
Bent u van mening dat er meer gedaan moet worden om het beeld van een doofpotoperatie, dat bij de medewerkers van Gelderland-Midden bestaat, uit de wereld te helpen? Wilt u zich door de korpsbeheerder laten informeren over stappen die hiervoor genomen worden?

13. Antwoord
Ik onderschrijf uw stelling dat bij de medewerkers van het politiekorps Gelderland-Midden het beeld van een ‘doofpotoperatie’ bestaat, niet.
Ik ben van mening dat al het in redelijkheid mogelijke is gedaan om helderheid te verschaffen omtrent de ‘beelden’ die leefden. Zelden is een politiekorps zo intensief onderzocht op de in die ‘beelden’ voorkomende aspecten. Daarbij zijn de feiten onderscheiden van de ‘beelden’ en zijn die onjuiste ‘beelden’ ontkracht geworden. Het is echter – in algemene zin – niet uit te sluiten dat één of enkele personen ‘beelden’ in stand houden of zelfs nieuwe ‘beelden’ in het leven roepen. Wel heb ik de overtuiging dat de eindverantwoordelijken er alles aan doen om ook dat te voorkomen.
Ik heb de korpsbeheerder gevraagd om mij periodiek te informeren over de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport ‘Feitelijk – heden’ en van de implementatie van de maatregelen naar aanleiding daarvan. Daarbij heb ik niet gevraagd om informatie over eventuele stappen om een beeld van een ‘doofpotoperatie’ weg te nemen.

14. Vraag
Hoeveel heeft het rapport “Feitelijk - Heden” uiteindelijk, inclusief alle loonkosten van personeel, gekost?

14. Antwoord
De financiële kosten van het onderzoek bedragen om en nabij euro 325.000. Dit bestaat voornamelijk uit de kosten voor het onderzoeksbureau. Daarnaast is door verschillende medewerkers van het politiekorps tijd besteed aan het opzoeken en ter beschikking stellen van documenten en door een aantal (oud-)medewerkers, enkele burgers en bedrijven en anderen aan het geïnterviewd worden door de onderzoekers. Ik heb geen inzicht in hoeveel tijd met dat alles gemoeid is geweest.

15. Vraag
Op welke wijze gaat u in de toekomst voorkomen dat er in voorkomende gevallen bij andere korpsen eerst een ‘beeldenrapport’ en daarna een ‘feitenrapport’ wordt opgesteld?

15. Antwoord
Ik heb niet de mogelijkheden om actief te voorkomen dat in de toekomst in voorkomende gevallen bij andere politiekorpsen eerst een ‘beeldenrapport’ wordt opgesteld en pas daarna een ‘feitenrapport’. Wel denk ik dat alle korpsen van de situatie binnen en rondom het politiekorps Gelderland-Midden hebben geleerd waartoe een ‘beeldenrapport’ kan leiden.

16. Vraag
Kunt u een nadere toelichting geven op de periodieke informatie die aan de korpsbeheerder is gevraagd? Met welke frequentie dient op welke specifieke punten informatie te worden verschaft? Geeft u hierbij een tijdpad aan voor de uitvoering van de aanbevelingen? Zo ja, binnen welke periode dient de uitvoering afgerond te zijn?

16. Antwoord
Ik heb de korpsbeheerder gevraagd om mij periodiek te informeren over de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport ‘Feitelijk – heden’ en van de implementatie van de maatregelen naar aanleiding daarvan. Dit in de vorm van een drie- of viermaandelijkse schriftelijke rapportage, die aansluit bij de rapportagecyclus die hiervoor wordt gehanteerd binnen het politiekorps. Dit laatste om te voorkomen dat de door mij verzochte periodieke informatie leidt tot een onnodige verzwaring van de administratieve last voor het politiekorps.

Een tijdpad voor de uitvoering van die aanbevelingen heb ik niet aangegeven. Dit is aan de korpsbeheerder en het regionale college. Ik heb er alle vertrouwen in dat zij hierbij geen onnodige tijd verloren zullen laten gaan.

17. Vraag
Hebben de andere eindverantwoordelijken die in het rapport van de commissie Cornielje worden genoemd, net zoals de korpsbeheerder, die heeft aangegeven de aanbevelingen van de commissie Cornielje integraal over te zullen nemen, ook een reactie op de bevindingen en aanbevelingen aan u gegeven?

17. Antwoord
Zowel de korpsbeheerder, de hoofdofficier van Justitie als de korpschef hebben zich publiekelijk achter het rapport ‘Feitelijk – heden’ geschaard en hebben verklaard alle aanbevelingen te zullen opvolgen. Die reactie hebben zij, met uitzondering van de korpsbeheerder, niet aan mij gegeven, maar desalniettemin zeer duidelijk verklaard. De korpsbeheerder heeft mij wel direct aangegeven die aanbevelingen integraal te zullen overnemen. Het regionale college heeft tijdens de eerste vergadering na het verschijnen van het rapport ‘Feitelijk – heden’ verschillende aanbevelingen besproken en afgesproken dat daaraan een serieus gevolg zou worden gegeven.

18. Vraag
Bent u bereid de korpsbeheerder dringend te verzoeken alle aanbevelingen van de Rijksrecherche te laten uitvoeren? Zo neen, waarom niet?

18. Antwoord
Ik ben vooralsnog niet bereid om de korpsbeheerder te verzoeken om de resterende aanbevelingen van de Rijksrecherche te laten uitvoeren. De reden hiervoor is gelegen in hetgeen daarover is vermeld in het rapport ‘Feitelijk – heden’. Naar mijn mening is in dat rapport afdoende helderheid verschaft over de ‘beelden’ die leefden rondom de sale-and-lease-back-constructie, waarop het door u bedoelde – inmiddels ongeveer 10 jaar oude – Rijksrechercherapport zich richtte.

19. Vraag
Is er een plan van aanpak voor de uitvoering van de aanbevelingen gedaan door de commissie Cornielje? Zo neen, waarom niet? Zo ja, zal dit plan naar de Kamer worden gezonden en welke tijdslijn is voor dit plan voorzien?

19. Antwoord
Door de commissie-Cornielje is geen plan van aanpak voor de uitvoering van de aanbevelingen gemaakt of geadviseerd. Die commissie heeft onderzoek gedaan en daaruit conclusies en aanbevelingen gedestilleerd. Het vervolgens oppakken van die aanbevelingen behoort tot de verantwoordelijkheid van de eindverantwoordelijken voor het politiekorps. Wel heeft de heer Cornielje in het voorwoord van het rapport opgenomen dat het duidelijk moge zijn dat het werk van de commissie-Cornielje uitsluitend effect heeft als de verantwoordelijken bereid zijn om de lessen uit het rapport ter harte te nemen en daadwerkelijk iets te doen met de aanbevelingen, ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat ook is gebeurd en verder zal gebeuren.

20. Vraag
Op welke wijze gaat u invulling geven aan uw betrokkenheid bij de implementatie van de aanbevelingen van het rapport "Feitelijk - Heden"? Wilt u deze invulling concreet verwoorden in een brief aan de Kamer?

20. Antwoord
Vooralsnog geef ik op geen andere wijze invulling aan mijn betrokkenheid dan door mij periodiek te laten informeren over de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport ‘Feitelijk – heden’ en van de implementatie van de maatregelen naar aanleiding daarvan. Die opvolging en implementatie is immers vooral aan de korpsbeheerder en het regionale college. Slechts wanneer ik uit die rapportages of anderszins opmaak dat die opvolging en/of implementatie van onvoldoende niveau is of onvoldoende voortgang vertoont, zal ik overwegen om op andere wijze invulling te geven aan mijn betrokkenheid.
Mocht daar te zijner tijd sprake van zijn dan zal ik u Kamer daarover informeren.

21. Vraag
Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de rehabilitatie van dhr. Van Deursen?

22. Antwoord
Het is niet gebruikelijk om in de Kamer over individuele personeelsaangelegenheden te spreken. In het verlengde daarvan ligt het niet voor de hand om informatie over een dergelijke individuele personeelsaangelegenheid te verstrekken.
In procedurele zin kan ik daarover opmerken dat de primaire verantwoordelijkheid in deze ligt bij de korpsbeheerder van het korps Gelderland-Midden. Deze is in gesprek met betrokkene. Ik wacht de voorstellen van de korpsbeheerder af.

1) Het begrip misstanden omvat: een grove schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een groot gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu, dan wel een zeer onbehoorlijke wijze van functioneren, die het goed functioneren van de openbare dienst in gevaar kan brengen
2) Onder omgangsvormen wordt verstaan de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Daaronder wordt begrepen het tegengaan van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten alsmede intimidatie.