Jaarvergadering van de Nederlandse Orde van Advocaten
Toespraak door staatssecretaris Albayrak van Justitie ter gelegenheid van de Jaarvergadering van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Mijnheer de Deken,
Dames en heren,
Allereerst wil ik u – mede namens de minister van Justitie – feliciteren. Komende maandag wordt de Nederlandse Orde van Advocaten vijfenvijftig. Een respectabele leeftijd. En dat in goede gezondheid. Aan de wieg van de Orde moet een goede fee hebben gestaan! Zeker als we bedenken dat haar ontstaan bepaald niet vanzelfsprekend was. Er bestond destijds grote twijfel of er wel een wettelijk geregelde Nederlandse Orde moest komen. Maar eenmaal geboren is de Orde voorspoedig opgegroeid en heeft haar bestaansrecht ruimschoots bewezen. Een integere balie als de Nederlandse vertegenwoordigt in onze rechtsstaat een algemeen belang van de hoogste orde.
Naar dat belang wordt al verwezen bij haar conceptie, de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot instelling van de Orde.
Die opent met de zin: “Het is de taak en de roeping van de advocaat op te treden ter verdediging van personen en belangen die worden bedreigd.” Die taak is er nog steeds. Als geen ander behoort de advocaat op te komen voor diegene die onrecht wordt aangedaan. Dat klinkt wat pathetisch, maar het kost nog altijd weinig moeite landen aan te wijzen waar de advocaat die rol niet in vrijheid kan vervullen. Advocaten dienen zich daar terdege bewust van te zijn. Een krachtige en integere advocatuur is onmisbaar in een rechtvaardige samenleving waarin rechtsbescherming deel uitmaakt van de zo noodzakelijke checks en balances. Het gaat hier om publieke belangen die het individuele belang van rechtzoekende en advocaat overstijgen. De advocaat heeft dan ook een belangrijke en in de huidige constellatie unieke taak in de rechtsstaat.
Sterker nog, de kwaliteit van de rechtsstaat weerspiegelt zich in zekere zin in de mate waarin de advocaat erin slaagt zijn beroep volgens de regels uit te oefenen. Dat wil zeggen: onafhankelijk, partijdig, integer, betrouwbaar en deskundig.
Vroeger – ook nog rond de geboortedatum van Orde - werden deze uitgangspunten in de advocatuur vanzelfsprekend geacht. Dat is vandaag anders. Was de advocaat veelal een ‘heer van stand’, in die zin dat hij allereerst behoorde tot een stand, met de Advocatenwet werd de advocaat tevens een ‘wettelijk georganiseerde heer’. Of hij wilde of niet. Is de Orde daarmee een standsorganisatie of belangenorganisatie? Of beide? Het blijft een delicaat punt. Een heer van stand komt immers vooral op voor de belangen van anderen en de inhoud van uw professie is juist daardoor bepaald. Een belangenorganisatie daarentegen wordt vooral geacht pal te staan voor haar eigen belang.
Een tweede verschil is dat de “heren” van destijds tegenwoordig vooral dames zijn. Meer dan de helft van de rechtenstudenten is vrouw. Hetzelfde zien we bij de instroom bij de beroepsopleiding voor advocaten waar bovendien het salaris van de advocates gemiddeld hoger ligt dan dat van hun jonge mannelijke collega’s. Zeker bij de grote kantoren geven ze het ook toe: de meisjes doen het beter dan de jongens. Er viel dan ook wel wat in te halen.
Maar er is meer veranderd. Het vrije beroep van advocaat is minder vrij geworden. Het bevindt zich vandaag de dag in een spanningsveld tussen enerzijds interne autonomie en anderzijds politieke, economische en maatschappelijke bemoeienis. Tegenwoordig is een verwijzing naar impliciete normen en waarden geen sterk argument voor het gedrag van een advocaat dat, gemeten aan andere normen, kritiek kan oproepen. De relatie tussen cliënt en advocaat, maar ook tussen advocaten onderling is veranderd (- confrères zijn concurrenten geworden) - die relaties worden bovendien steeds meer beheerst door de mededingingswetgeving. Wetgeving, toegepast door een autoriteit die naar uw beroep kijkt door een gekleurde bril van het merk “concurrentiebevordering” en die de leus hanteert: ‘hoe meer concurrentie, des te goedkoper de dienstverlening, des te meer omzet”.
Maar die formule is niet zondermeer toepasbaar op de advocatuur. Het belang van de samenleving is primair gediend met een onafhankelijke, kwalitatief hoogwaardige dienstverlening. Natuurlijk is omzet belangrijk, maar advocaten behoren hun praktijk niet alleen in te richten op basis van het winstprincipe. Een onafhankelijke beroepsuitoefening vraagt ook een zekere belangeloosheid. Het komt me voor dat dit aspect van uw beroepsuitoefening in de afgelopen decennia wel het meeste bekneld is geraakt. Er waren incidenten die op zijn minst de indruk wekken dat niet elke advocaat ongevoelig is voor druk van zijn cliënt. Onafhankelijkheid van de eigen cliënt is nodig om als advocaat de juiste positie te kunnen bepalen, maar die onafhankelijkheid komt onder druk te staan als de klant koning wordt, omdat hij anders naar een concurrent loopt die zich responsiever opstelt. Ik besef overigens zeer wel dat het in dat spanningsveld niet gemakkelijk is meteen de juiste koers te bepalen.
Deze ontwikkeling – de spanning tussen professie en profijt - is voor het vertrouwen van de samenleving in de rechtspleging niet zonder gevaar. En dat vertrouwen is wezenlijk. In de woorden van Lord Denning: Justice is rooted in confidence. Wanneer de advocatuur de samenleving primair gaat zien als markt – als een litigating society -, dan is de kans groot dat dit vertrouwen verdwijnt. Dat moeten we voorkomen en dat is ook de reden waarom ik de kernwaarden van uw beroep in de wet wil opnemen.
In ons recht bestaat al vele eeuwen de uitdrukking kiezen of delen. Het betekent een keuze uit twee onaangename dingen. Bij een boedelscheiding deelt de ene partij de kavels in, en is het aan de andere partij om daaruit te kiezen. Bij de bezuiniging van vijftig miljoen die het kabinet heeft ingeboekt op de rechtsbijstand, gaat het om beide. Kiezen en delen door de kostbare boedel van rechtsbijstand naar waarde te schatten en toe te delen.
We moeten daarbij tussen Scylla en Charibdis door varen, we kunnen er niet omheen. Er is slechts een smalle vaargeul tussen aan de ene kant grondwettelijke en verdragsverplichtingen om rechtsbijstand te verlenen aan degenen die dat zelf niet kunnen betalen en aan de andere kant het belang voor de samenleving de uitgaven daarvoor binnen redelijke perken te houden.
‘Binnen redelijke perken’ betekent in dit verband niet alleen ervoor zorgen dat de rechtsbijstand terechtkomt bij degenen die dit werkelijk nodig hebben, maar ook erop toezien of een regeling nog voldoende aansluit op de praktijk èn of er voor geschillen geen andere, efficiëntere oplossingen zijn.
Wat mij voor ogen staat is een moderne, eigentijdse regeling, die een kwalitatief goed en toegankelijk systeem van rechtsbijstand paart aan een redelijke beheersing van de kosten. Rechtshulp zal nooit echt goedkoop worden. Gewoon omdat het merendeel van de zaken zich alleen voor een individuele behandeling leent. Productiviteitsverhoging door arbeidsdeling en automatisering is hier maar beperkt mogelijk. Maar er moet wat gebeuren, en ikben mij ervan bewust dat ik hierbij keuzen moet maken die niet op de onverdeelde instemming van de advocatuur kunnen rekenen.
De groei van de uitgaven voor de gesubsidieerde rechtsbijstand hangt nauw samen met de stijging van de uurvergoeding van de advocatuur van euro 41 in 1994 naar euro 103 in 2007. De consequenties daarvan moeten we nog overdenken. Maar het leeuwendeel van de invulling van de taakstelling zullen we moeten vinden in vernieuwing van het stelsel. Ik denk onder meer aan verplichte mediation en financiële sancties bij weigering daaraan deel te nemen. Daarnaast laat ik onderzoeken of er meer ruimte is voor de particuliere rechtsbijstandverzekering, zoals ook in Zweden het geval is. Op dit moment heeft ruwweg 2 op de 5 gezinnen al vrijwillig een rechtsbijstandverzekering afgesloten. Denkbaar is zo’n verzekering in te zetten op de rechtsterreinen die zich daarvoor lenen - al dan niet verplicht. Over zo’n alternatief ben ik in overleg met de verzekeraars. Verder kunnen relatief eenvoudige kwesties misschien - verplicht - eerst naar het Juridisch Loket. We onderzoeken dat. Ook bekijk ik de mogelijkheden om – na doorverwijzing door de loketten - voor dat soort zaken HBO-juristen in te zetten.
Bij de verkenning van alternatieven zijn natuurlijk ook de uitkomsten van het komende experiment met de declaratiemethode no win no fee van belang. Er blijkt vooral bij de letselschade behoefte aan een meer resultaatgerelateerde beloningsvorm. Daar staan dikwijls grote belangen op het spel terwijl de kosten van rechtsbijstand hoog kunnen oplopen als de aansprakelijkheid niet direct vaststaat. No win no fee koppelt de beloning aan het door de advocaat gewerkte aantal uren, maar bij een negatief resultaat kan het honorarium nihil zijn. Belangrijk is dat een rechtzoekende die kiest voor no win no fee, volledig is geïnformeerd. De advocaat zal zijn cliënt daarom moeten meedelen wat de precieze betekenis van deze honoreringsmethode is en in de schriftelijke opdrachtbevestiging een inschatting moeten maken van de winstkansen en het te verwachten aantal werkuren. Zijn tijdsbesteding kan achteraf door de tuchtrechter worden getoetst. Dat moet ook uitwassen zoals bij no cure no pay voorkomen. Verder zal het de cliënt van meet af aan duidelijk moeten zijn hoe met schikkingsvoorstellen en tussentijdse beëindiging van de zaak wordt omgegaan. Ik denk dat de no win no fee-methode de kosten in dit soort zaken acceptabel kan maken.
Dames en heren,
Graag spreek ik mijn waardering uit voor de voortvarendheid waarmee de Orde werkt aan een verordening rond de instelling van een Raad van advies. Vastleggen waaraan een goede beroepsuitoefening moet voldoen, is uiteraard het werk van de beroepsgenoten. Maar ook anderen - de stakeholders, die het veld van de afnemers van uw diensten kunnen overzien - behoren hun mening daarover te kunnen geven. Een Raad van advies dient de kwaliteit van de beroepsreglementering. En tegelijkertijd versterkt zij de legitimiteit van de Orde als publiekrechtelijke beroeporganisatie. Intern zal altijd wel blijven gelden dat de Orde - als verplichte organisatie voor de beroepsgenoten - niet de harten van alle advocaten zal stelen. Daarvoor is de balie te divers. Uw oud-deken Wackie Eijsten heeft al eens gewezen op de overeenkomst in het gedrag van advocaten en van kikkers in een kruiwagen. Toch vormt het verplichte lidmaatschap van alle advocaten het fundament van de Orde. De Orde is geen lobby-club. De Orde is er om te zorgen dat advocaten de praktijk behoorlijk uitoefenen in het belang van een goede rechtsbedeling.
Dat betekent dat er soms besluiten vallen die sommige leden als overbodige bemoeizucht ervaren. Toch is bijvoorbeeld permanente opleiding broodnodig om de kwaliteit op peil te houden, al beschouwen enkelen het meer als straf. En regels over het beheer van cliëntengelden, of de intercollegiale toetsing op de naleving van de Wet melding ongebruikelijke transacties en Wet identificatie bij dienstverlening, zijn er ook om het vertrouwen in de beroepsuitoefening te waarborgen. Een enkel incident beschadigt al snel het vertrouwen in de hele advocatuur. En zoiets kan grote gevolgen hebben. Denk daarbij aan de accountants na de boekhoudproblemen van enige tijd geleden.
Een onderwerp waar u het vandaag uitgebreid over gaat hebben is de specialisatie. Een adequate reactie van de advocatuur op het complexer worden van de samenleving en daarmee van het recht. De gestage toename van de niche kantoren is daarvan een voorbeeld en dat verhoogt de kwaliteit op die rechtsgebieden. De publieke verantwoordelijkheid van de advocaat brengt mee dat deze zijn juridische diensten beter niet kan aanbieden op terreinen die hij niet of veel minder kent. Dat is eerlijk naar de rechtzoekende en versterkt een goede rechtsbedeling. De vorming van een rechtsgebiedenregister draagt bij aan de transparantie in de dienstverlening. En daarmee onderstreept de Orde opnieuw haar onmisbare rol als hoedster van een publiek belang.
En dat op vijfenvijftigjarige leeftijd. Een leeftijd waarop velen erover denken hun werkzame loopbaan af te bouwen. Zo’n periode van “een tandje minder” kan de Orde zich niet veroorloven. En met zoveel relatief jonge leden is dat ook niet erg waarschijnlijk. Straks voert u hier het generatiedebat. Wellicht mag ik u ter geruststelling een citaat meegeven van Henry David Thoreau: “Elke generatie lacht om de oude modes maar volgt angstvallig stipt de nieuwe”.
Ik dank u wel.