Memorie van toelichting: wijziging wet op de jeugdzorg

De jeugdzorg kent een variëteit aan hulpvormen, die lopen van ambulante
hulp thuis in verschillende intensiteiten tot zeer zware residentiële zorg
met zeer specifieke behandelprogramma’s. De jeugdzorg zoekt steeds
weer naar trajecten om jongeren weer in het goede spoor te krijgen, zowel
op school, als thuis, als in de rest van zijn sociale omgeving. Soms zijn
deze jeugdigen te helpen vanuit de jeugdzorg alleen, soms is daarvoor
een aanpak nodig waarbij ook de geestelijke gezondheidszorg of de zorg
voor lichtverstandelijk gehandicapten wordt betrokken.

De Wet op de jeugdzorg heeft deze intersectorale aanpak mogelijk gemaakt. Deze
aanpak begint steeds meer vorm te krijgen. Omdat door deze aanpak
jeugdigen met een zeer zware problematiek binnen de jeugdzorg
geholpen kunnen worden en een groot deel van deze jeugdigen de
neiging heeft zich aan de benodigde zorg te onttrekken is behoefte
ontstaan aan gedwongen opneming, gesloten verblijf en de toepassing
van maatregelen, waaronder gedwongen behandeling binnen de jeugdzorg
die onder de Wet op de jeugdzorg valt. De Wet op de jeugdzorg kent
deze mogelijkheden echter nog niet. Door het ontbreken van wettelijke
mogelijkheden binnen de jeugdzorg, wordt een steeds groter wordende
groep jeugdigen met zeer ernstige problemen thans op basis van een
door de kinderrechter gegeven machtiging uithuisplaatsing op civielrechtelijke
titel in een justitiële jeugdinrichting geplaatst.


Anders gezegd, er zijn jeugdigen met ernstige gedragsproblemen welke
problemen noodzaken tot verblijf gedurende dag en nacht in een voorziening
waar hen jeugdzorg in de vorm van behandeling en opvoeding wordt
geboden. Een groot aantal van deze jeugdigen heeft een aanpak nodig
waarbij zij in hun bewegingsvrijheid kunnen worden beperkt en
gedwongen kunnen worden, mee te werken aan een behandeling. Ook
zijn voor deze jeugdigen controlemaatregelen nodig. Een dergelijke
aanpak kan momenteel alleen in een justitiële jeugdinrichting geboden
worden, omdat dat de enige plaats buiten de psychiatrie is waar vrijheidsontneming
mogelijk is en waar de nodige vrijheidsbeperkende maatregelen
kunnen worden toegepast omdat daar de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen (Bjj) geldt. De behoefte aan een dergelijke aanpak geldt
niet alleen voor jongeren van 12 jaar of ouder, maar in toenemende mate
ook voor jongere kinderen. Deze worden slechts bij hoge uitzondering in
een justitiële jeugdinrichting geplaatst. Dit gebeurt om aan te sluiten bij
het jeugdstrafrecht, dat een minimumleeftijdsgrens kent van twaalf jaar.

Soms gaat het ook om jeugdigen die zeer dringend verblijf gedurende het
etmaal en behandeling en opvoeding nodig hebben, zonder dat daarvoor
een beperking van de vrijheid nodig is. Omdat er te weinig verblijfs-en
behandelmogelijkheden voor deze jeugdigen zijn, worden ook deze thans
met een machtiging in een justitiële jeugdinrichting geplaatst.
Alhoewel de scheidslijn tussen strafrechtelijk geplaatste jeugdigen en
civielrechtelijk geplaatste jeugdigen vaak dun is, wordt het samenplaatsen
van de civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatsten naar huidige maatschappelijke
opvattingen als ongewenst beschouwd.

Dit, hoewel het gaat om jeugdigen van wie noch de problematiek, noch de oplossingen daarvoor
wezenlijk verschillen van die van jeugdigen die op strafrechtelijke
titel in justitiële jeugdinrichtingen worden geplaatst. Zo gaf onderzoek van
Verwey-Jonker (2004) aan dat jongeren en ouders, maar ook groepsleiders
het niet eerlijk vonden dat jeugdigen op strafrechtelijk en civielrechtelijke
titel bij elkaar waren geplaatst. De justitiële jeugdinrichtingen
werden als gevangenissen ervaren.
Wij verbinden hieraan de conclusie dat jeugdigen, waarbij op moment
van plaatsing geen sprake is van een strafrechtelijke veroordeling die leidt
tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, niet onder een strafregime
horen te vallen, maar in een zorgvoorziening thuis horen.