Congres ‘Hart en recht, kansen voor zorg en reclassering’

Dames en heren,

Ik ben blij dat ik er ben. Enigszins verlaat weliswaar, en daardoor heb ik de eerdere bijdragen helaas moeten missen. Maar ik laat me zeker informeren door de aanwezige Justitie-medewerkers. Dat geeft ons meteen een excuus om nog even te blijven hangen, hier in Studio Pulchri.

Het thema van dit congres draait er niet om heen: ‘Hart en recht, kansen voor zorg en reclassering’. Daar gaat het om: dat we hart en recht weten te combineren en dat we zorg en reclassering, en hun aanvullende werking, als een kans zien waar we zoveel mogelijk uit moeten halen. Daar zijn we allen bij gebaat.

Als we maatregelen nemen ten aanzien van mensen die de wet overschrijden, die zorgen voor problemen in de samenleving, denken we vaak in tegengestelden. Repressie tegenover preventie. Zorg tegenover straf. Hard tegenover zacht. Hart tegenover verstand. Hart tegenover recht.

En eigenlijk is dat een verkeerde benadering. Het gaat vooral om de aanvullende werking die maatregelen op elkaar kunnen hebben. ‘Hoe kunnen Justitie en Zorg samen resultaten bereiken?’, ‘Welke ruimte heeft de professional nodig om zorg en straf op een goede manier aan elkaar te verbinden?’ en ‘Welke rol heeft de reclassering daarin?’. Interessante en belangrijke vragen die u vandaag met elkaar hebt besproken.

In aansluiting hierop wil ik graag nog eens kort op een rij te zetten met welke gemeenschappelijke problemen de justitieketen en de (verslavings)zorg te maken hebben. En vooral: wat we daar samen aan kunnen en moeten doen.

Justitieel verslavingsbeleid
Zoals u allen weet is het aantal verslaafden dat met politie en justitie in aanraking komt, groot. Uit recent onderzoek blijkt dat bij zo’n 60 procent van de gedetineerden sprake is van problematisch alcohol of druggebruik, of problematisch gokken. Ook bij extramurale sancties (zoals werkstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen) komen veel verslavingsproblemen voor: zo’n 25 tot 35 procent van de veroordeelden.

Vaak gaat die verslaving nog eens samen met psychische problemen en/of is er sprake van beperkte verstandelijke vermogens. De variëteit is enorm (zoveel mensen zoveel problemen): van de overmatig drinkende 19-jarige die in beschonken toestand in de fout gaat tot de chronisch verslaafde veelpleger die om te overleven aan de lopende band delicten pleegt. Veel beter dan ik zult u alle ‘tussenvarianten’ uit de praktijk kennen.

Wat de aanpak betreft weten we in hoofdlijnen wat werkt en wat niet. De ‘drang en dwang’ van een justitietraject kan het kader bieden (de ‘externe motivatie’) om verslavingszorg te bieden. En dat is wenselijk omdat goed uitgevoerde zorg verslaving én delictgedrag flink kan verminderen. Justitie en Zorg hebben elkaar dus nogal wat te bieden.

Toch is op een aantal terreinen de samenwerking nog niet optimaal:
1) Justitie maakt te weinig gebruik van de mogelijkheden om de zorg te bieden die nodig is.
2) het zorgaanbod is, gezien de behoeften van verslaafde justitiabelen, ontoereikend, in omvang én soort.
3) Justitie en Zorg vormen zodanig hun ‘eigen’ domein, “hebben een eigen discours”, zoals sommigen (Frissen) misschien zouden zeggen, dat de combinatie van straf en zorg niet altijd optimaal werkt.

Wat kunnen we daaraan doen?

Allereerst kunnen de verschillende organisaties in de justitieketen – Openbaar Ministerie, de reclasseringsorganisaties en het gevangeniswezen – veel consequenter gebruik maken van de strafrechtelijke mogelijkheden om een dader bij een sanctie ook zorg te bieden. Soms kan dat de hoofdmoot van een sanctie vormen, bijvoorbeeld een bijzondere voorwaarde om een verslavingsbehandeling te ondergaan bij een voorwaardelijke straf. Soms een klein onderdeel, in de vorm van een leefstijltraining tijdens detentie of binnen een penitentiair programma.

Veel projecten en programma’s die de afgelopen jaren in de steigers zijn gezet, kunnen hieraan bijdragen. Bijvoorbeeld het project Optimaliseren Voorwaardelijke Sancties, waarbij alle justitieorganisaties, maar ook gemeenten en zorginstellingen betrokken zijn.

Ook het landelijke TR-samenwerkingsmodel reclassering/gevangeniswezen is belangrijk, omdat daarmee voor alle langverblijvende gedetineerden een reïntegratieplan wordt opgesteld. Ik ga ervan uit dat in zo’n plan systematisch aandacht is voor verslavingsproblemen.

Met scherpe screening en advisering van de reclassering kunnen we problemen in beeld krijgen en mogelijke zorg- of gedragsinterventies aanreiken. Op dit terrein is de afgelopen jaren al veel bereikt met de landelijke toepassing van de RISc en de ontwikkeling van de Quick Scan. Verdere ontwikkeling van diagnose en advies blijft echter hard nodig.

Dan op de tweede plaats: de zorg binnen de justitiële kaders moet wel passen bij de problematiek. Vooral voor de groep waarbij verslaving chronisch is en gepaard gaat met psychiatrische stoornissen schiet het aanbod nog te kort. Daarbij gaat het niet alleen om ‘cure’, maar ook om ‘care’. Eerder dit jaar zag ik daar mooie voorbeelden van bij Domus van het Leger des Heils.

Ook het aanbod van zorg binnen een beveiligde omgeving is nog onvoldoende. Bijvoorbeeld wanneer bij een ISD-maatregel een extramuraal vervolg gewenst is van het intramurale gedeelte.

Ik ben dan ook blij dat Justitie vanaf 2008 zelf over de middelen beschikt om zorg in te kopen. De komende jaren kan in toenemende mate verslavingszorg worden ingekocht die past bij de zorgbehoefte én het gewenste beveiligingsniveau.

Op dit punt wil ik extra aandacht vragen voor de effectiviteit van de programma’s van de verslavingszorg. Het is enorm belangrijk om resultaten te kunnen tonen wanneer publieke middelen worden besteed aan zorg binnen justitiële kaders. Zeker in een maatschappelijk en politiek klimaat waarin zorg niet altijd lijkt te stroken met een harde aanpak. Ik roep u dan ook op om consequent de effectiviteit van uw programma’s te toetsen.

Natuurlijk is ook goede opvang en verslavings- en psychiatrische zorg (of vaak een combinatie daarvan) buiten justitiële kaders heel belangrijk. Niet alleen omdat een goede aansluiting na detentie nodig is, maar vooral ook omdat ‘veiligheid begint bij voorkomen’. Voorkomen dat mensen met ernstige problemen (verslaafd, gestoord, dakloos) de fout ingaan en in een cel terechtkomen. Bijvoorbeeld door te investeren in een persoonsgerichte, minder vrijblijvende aanpak van (vaak gestoorde en verslaafde) daklozen in de grote steden zoals via het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang gebeurt.

En dan, ten derde, de verschillen tussen de domeinen van Justitie en Zorg, elk met hun eigen verantwoordelijkheden en centrale waarden. Ik ben ervan overtuigd dat concreet samen aan de slag gaan de beste manier is om die verschillen te verkennen, te onderkennen en ook te kunnen overbruggen; zonder ze weg te poetsen. Dat gebeurt gelukkig al. Bijvoorbeeld in de veiligheidshuizen die in steeds meer steden een centrale plek innemen, en waar justitie, zorg, opvang en gemeenten de koppen bij elkaar steken. Zo vormt het veiligheidshuis in Heerlen de uitvalsbasis voor één van de pilots van het project Optimaliseren Voorwaardelijke Sancties.

Om verschillen te overbruggen is het ook praktisch om elkaars taal te spreken. Het gebruik van de DBC-systematiek door Justitie is hier een goed voorbeeld van.

Ook wanneer straf en zorg elkaar opvolgen, zoals bij ontslag uit detentie, is een goede aansluiting cruciaal. Justitie heeft de afgelopen jaren veel energie gestoken in de aansluiting op nazorg, en zal dat ook de komende jaren blijven doen. Gelukkig zien we dat steeds meer gemeenten zich actief inzetten voor ex-gedetineerden, bijvoorbeeld door de reclassering in te huren. En terecht, want dit komt uiteindelijk iedereen ten goede.

Dames en heren,

Justitie en Zorg zijn misschien twee domeinen met eigen waarden en verantwoordelijkheden. Maar het is mijn stellige overtuiging dat Justitie en Zorg niet zonder elkaar kunnen, en elkaar hard nodig hebben. Zo kom ik tot slot weer aan bij de aanvullende werking van hart en recht. Die niet tegengesteld, maar complementair zijn. Niet als water en vuur, maar als eten en drinken.

Onze samenwerking is van groot belang. Maar uiteindelijk komt het neer op het dagelijks werk van de verslavingszorgmedewerkers en reclasseringswerkers waar een deel van u leiding aan geeft. Ik ben op veel werkbezoeken geweest; ik heb hun verhalen uit de dagelijkse praktijk gehoord en realiseer me dat er nog veel te doen is. Via u wil ik hen heel hartelijk danken. En ik wil vooral u allen hier aanwezig hartelijk danken voor het belangrijke en goede werk dat u doet.

Dank u.