Notitie Zorgverzekeraars Nederland

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

GMT-CB-U-2804843

12 november 2007

In een brief van 6 september 2007 (kenmerk DZ 2007 0081 dklo1 f) aan de Vaste Commissie VWS van de Tweede Kamer der Staten Generaal (VC VWS), heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aandacht gevraagd voor een zogenoemde ‘factsheet Lucentis versus Avastin bij gebruik bij macula degeneratie’. In brieven van 12, 13 en 14 september 2007 aan de VC VWS hebben respectievelijk de heer Hoyng (voorzitter van de werkgroep Macula Degeneratie van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap), de firma Novartis en het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) gereageerd op de brief van ZN.

U vraagt mij om een reactie op deze brieven.

In haar brief vraagt ZN aandacht voor een doelmatige keuze voor het gebruik van medicatie tegen macula degeneratie (MD). ZN stelt dat voor het maken van een doelmatige keuze de kosten/baten van de medicatie Avastin-Lucentis een belangrijke afweging zijn. In haar brief gaat ZN in op een aantal zaken, zoals de ziekte MD, het aantal patiënten dat in Nederland wordt behandeld, het oordeel van het NOG over de middelen, het kostenverschil tussen Lucentis en Avastin, en de wenselijkheid van direct vergelijkend onderzoek met deze geneesmiddelen. ZN is van mening dat Avastin gebruikt kan worden bij de behandeling van MD. Ook zet ZN vraagtekens bij de doelmatigheid van Lucentis bij de behandeling van MD.

In zijn brief van 12 september wijst de heer Hoyng (voorzitter werkgroep MD van het NOG) erop dat het NOG onjuist geciteerd zou zijn door ZN.

In haar brief van 13 september gaat Novartis in op een aantal feitelijkheden die in de brief van ZN worden vermeld. Volgens de de fabrikant is de gelijkwaardigheid van de middelen niet aangetoond. Om die reden zou ZN volgens Novartis niet mogen concluderen dat behandeling van MD met Lucentis ‘geldverspilling’ zou zijn. Verder doet de fabrikant van Lucentis zijn beklag over de vermeende lage ‘toegang’ tot Lucentis in Nederland.

In zijn brief van 14 september gaat het NOG in op een aantal feitelijkheden in de brief van ZN. Volgens het NOG heeft haar werkgroep MD nog niet vastgesteld dat er sprake is van vergelijkbare effectiviteit tussen Lucentis en Avastin. Ook is het NOG van mening dat ZN onjuiste oogheelkundige informatie verstrekt aan de VC VWS. Volgens het NOG zou ook ik onjuiste informatie aan u hebben verstrekt.

In antwoorden op recente kamervragen van Mevrouw Kant (TK vergaderjaar 2006-2007, 1638 en 2401) ben ik al uitvoerig in gegaan op dit onderwerp. Daarom beperk ik mijn reactie tot die punten die mijns inziens nog toelichting behoeven. Het is verder niet aan mij om in te gaan op technische kwesties die in de brieven aan de orde zijn gekomen.

Een steeds terugkerend element in de discussie is de vraag of er al dan niet sprake zou zijn van gelijkwaardigheid van Lucentis en Avastin bij de behandeling van MD. Omdat er nog geen direct vergelijkend onderzoek is uitgevoerd tussen de middelen stelt het NOG dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de gelijkwaardigheid van de middelen. Alle partijen lijken het eens te zijn dat een dergelijk onderzoek wenselijk is. Ik ben het ermee eens dat een dergelijk onderzoek, gezien de discussie rondom dit onderwerp, nuttig zou zijn. In mijn antwoord op kamervragen van mevrouw Kant over Lucentis (TK vergaderjaar 2006-2007, 2401) heb ik in dit verband al gerefereerd naar het ZonMw programma Doelmatigheidsonderzoek dure geneesmiddelen.

In deze kwestie was en is mijn standpunt dat de keuze van behandeling ten principale, en ook in dit geval, aan de arts is. Ik ga ervan uit dat de arts altijd zal handelen als een goed hulpverlener. Dat betekent dat van de arts verwacht mag worden dat hij verantwoordelijk handelt, namelijk dat de door hem verleende zorg in overeenstemming is met de professionele standaard. Of een behandeling tot de professionele standaard gerekend mag worden is afhankelijk van richtlijnen, wetenschappelijke informatie en praktijkervaring.

Mijn informatie is dat het gebruik van Avastin bij MD in diverse internationale richtlijnen, en ook in de stellingname van de werkgroep MD van het NOG, wordt beschreven. Die richtlijnen, waarvan verwacht mag worden dat deze wetenschappelijk onderbouwd zijn, spreken naar mijn informatie geen voorkeur uit voor Lucentis of Avastin en laten die keuze aan de voorschrijver. Daarnaast is er volgens het CVZ al ruime ervaring opgedaan met Avastin bij de behandeling van MD. Voorts heeft het CVZ op basis van een indirecte vergelijking, gebruikmakend van de beschikbare wetenschappelijke informatie, geconcludeerd dat Lucentis en Avastin als behandeling bij MD therapeutisch gelijkwaardig zijn.
Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat Avastin bij MD, net als Lucentis, tot de professionele standaard gerekend kan worden. Beide behandelingen kunnen volgens die standaard dus als verantwoorde zorg beschouwd worden. Het gegeven dat Avastin niet voor de behandeling van MD is geregistreerd, en het ontbreken van een direct vergelijkende studie, doen daar m.i. niets aan af. In mijn antwoord op kamervragen van mevrouw Kant (TK vergaderjaar 2006-2007, 1638) ben ik al ingegaan op het off-label karakter van behandeling van MD met Avastin en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.

Het vermelden van een niet voor een specifieke toepassing geregistreerd middel in richtlijnen door de beroepsgroep is niet ongebruikelijk en is ook toelaatbaar, mits voldoende wetenschappelijk onderbouwd. In het geval van de stellingname van het NOG heb ik geen reden om te twijfelen aan deze onderbouwing.

Hierboven heb ik verwoord dat de keuze voor de behandeling aan de arts is, waarbij verwacht mag worden dat die behandeling in overeenstemming is met de professionele standaard. Ik hecht eraan op te merken dat zowel Avastin als Lucentis in Nederland tot het verzekerde pakket behoren en als zodanig vergoed worden. Lucentis is, net als veel andere dure geneesmiddelen opgenomen op de beleidsregel dure geneesmiddelen. Ziekenhuizen worden dus voor 80% van de kosten voor Lucentis gecompenseerd. In dit verband neem ik afstand van de opmerking van Novartis dat de toegang tot Lucentis laag zou zijn in vergelijking tot ‘oostbloklanden’. In Nederland is er immers volledige toegang tot Lucentis als de arts deze behandeling wenst in te zetten. Ik vraag me af waarop de fabrikant zich baseert. Verder wil ik opmerken dat de discussie over Lucentis en Avastin zich niet beperkt tot Nederland, maar wereldwijd speelt.

Tot slot reageer ik op de opmerking van het NOG dat ik de Kamer onjuist geïnformeerd zou hebben. Ik neem aan dat het NOG hier verwijst naar mijn antwoord op kamervragen (TK vergaderjaar 2006-2007, 1638) waarin ik gezegd zou hebben dat de middelen volgens het NOG gelijkwaardig zouden zijn. In mijn antwoord op nieuwe kamervragen over Lucentis (TK vergaderjaar 2006-2007, 2041) heb ik al aangegeven dat hier sprake is van een verkeerde interpretatie van mijn eerdere antwoord (TK vergaderjaar 2006-2007, 1638) op kamervragen.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink