Antwoorden op schriftelijke vragen over een richtlijn ten aanzien van discriminatie van agenten

Met deze brief beantwoordt minister Ter Horst - mede namens de minister van Justitie - de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Haverkamp en Van Toorenburg (beiden CDA) over een richtlijn ten aanzien van discriminatie van agenten.

Vraag 1
Kent u het bericht dat voor de politie een richtlijn is opgesteld ten aanzien van discriminatie van agenten?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Is deze richtlijn specifiek gericht op discriminatie of geldt deze ook voor andere vormen van respectloze behandeling van agenten bij de uitoefening van hun werk? Zo neen, vindt u het dan een goed idee deze richtlijn te verbreden?

Antwoord 2
Zie antwoord onder vraag 4.


Vraag 3
Deelt u de mening dat de in de uitzending genoemde voorbeelden een obstructie van de uitoefening van de taak van een agent in functie zijn, en dat daar een sanctie opgelegd dient te worden?

Antwoord 3
In de uitzending van het NOS journaal van 12 maart jl. worden twee voorbeelden aangehaald. In het eerste voorbeeld wordt een vrouwelijke agent de toegang tot een moskee geweigerd, terwijl binnen de hulpverlening is gewenst. In het tweede voorbeeld wordt bij een burenruzie door klager tegen een agent van Turkse afkomst gezegd dat hij geen assistentie van deze agent wil, alleen van diens collega.

Het Wetboek van Strafrecht kent de terminologie “obstructie van de uitoefening van de taak van een agent” niet. Beide situaties zouden een strafbaar feit in de zin van artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht kunnen opleveren, en daarmee een misdrijf tegen het openbaar gezag. Dit hangt echter in belangrijke mate af van de omstandigheden van het geval. Het antwoord op de vraag of een persoon in een dergelijke situatie vervolgd dient te worden komt toe aan de Officier van Justitie . Het is uiteindelijk de strafrechter die bepaalt of en zo ja, welke, straf opgelegd.

Vraag 4
Bent u van mening dat deze richtlijn ook van toepassing zou moeten zijn voor andere publieke ambtsdragers, zodat ook zij grenzen kunnen stellen aan een respectloze behandeling?

Antwoord op de vragen 2 en 4.

De notitie van de Raad van Hoofdcommissarissen geeft uitdrukking aan het discriminatieverbod zoals in artikel 1 van de Grondwet. Dit discriminatieverbod geldt voor alle publieke ambtsdragers, waar onder ook alle politiemedewerkers.
Uitgangspunt is dat medewerkers met een publieke taak zich niet laten weg zullen sturen door iemand die discrimineert. Het kan wel zo zijn dat er door organisaties met een publieke taak een bepaalde vorm van maatwerk wordt geleverd vanuit professionele overwegingen.
Bij onbeschoft en respectloos gedrag kan de publieke ambtsdrager de dienstverlening staken; reden hiervoor is dat respectloos gedrag tegen medewerkers met een publieke taak niet wordt getolereerd. Uitzondering op bovenstaande gevallen zijn noodsituaties en levensbedreigende situaties.
In dat geval verricht de publieke ambtsdrager – voor zover mogelijk – de op dat moment benodigde acties.