Toespraak door staatssecretaris A. Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens de zomerborrel van MKB-Nederland op 10 juni 2008 te Den Haag.

Dames en heren, het is mij een eer en genoegen dit jaar gastspreker te mogen zijn op de inmiddels traditionele MKB Zomerborrel hier in Nieuwspoort. Het is altijd weer zo'n moment dat je je realiseert dat het parlementaire jaar er weer bijna op zit.

Toen ik enkele maanden geleden de uitnodiging voor deze bijeenkomst ontving, vroeg de organisatie mij in te willen gaan op de bevindingen van de commissie Bakker, aangenomen dat het rapport omstreeks deze tijd wel het levenslicht zou hebben gezien. Edoch. Het is nog even wachten op de officiële presentatie. Daarom dames en heren, kan ik met de hand op mijn hart meedelen dat de enige Bakker die mij op dit moment bezighoudt, ook met het oog op het komende strandseizoen, Sonja Bakker is. Maar ook los van de commissie Bakker en wat de aanbevelingen ook mogen zijn, voor ons als kabinet staat de verhoging van de arbeidsparticipatie centraal. U kent ons doel. Het doel waaraan ook sociale partners zich hebben gecommitteerd, namelijk een verhoging van het percentage werkende Nederlanders van 73 naar 80 procent. We hebben daar fors op in gezet met specifiek beleid gericht op onder meer ouderen, vrouwen, allochtonen en mensen met een handicap. Kortom een grote groep mensen waarvan een deel nu nog langs de kant staat, maar die we straks hard nodig zullen hebben.

Het vandaag door u gepresenteerde arbeidsmarktonderzoek wijst uit dat het ondernemers steeds meer inspanning kost om personeel te werven. De krapte op de arbeidsmarkt treft ook het MKB. Er is in uw achterban veel kritiek op de arbeidsbemiddeling en voelt men zich nogal eens van het kastje naar de muur gestuurd. Ik deel die kritiek. Ook ik zie nog te vaak tijdens mijn werkbezoeken dat organisaties verkokerd werken en denken. En dat ondanks het brede aanbod van voorzieningen, mensen de weg vaak niet te vinden. Dat moeten wij ons aantrekken.

Gelukkig gaan in de bemiddeling naar werk, organisaties steeds meer samenwerken. Daarbij moet vraag centraal staan: waar is de werkgever in de regio naar op zoek? Hoe kunnen de organisaties in de keten ervoor zorgen dat de cliënten in de bestanden hun weg vinden naar de werkgevers? Daarbij draait het niet om de belangen van de instituten –het instituut UWV, het instituut CWI, het instituut gemeente of de scholingsinstituten-, maar om de belangen van cliënt en werkgever.

De gevolgen van vergrijzing slaan steeds harder toe. Er zullen hoe dan ook meer mensen aan de slag moeten om tekorten op de arbeidsmarkt tegen te gaan. In de eerste plaats voor onze economie. En om voorzieningen betaalbaar te houden. Bovendien kost inactiviteit handen vol geld. En dan heb ik het nog niet eens over de noodzaak van behoud van kennis en expertise. Dat betekent ook langer doorwerken. Te beginnen met de grote groep nu nog ruim voor zijn of haar 65ste stopt. Hen moeten we stimuleren langer door te werken. En uiteraard, wie na zijn 65ste nog door wil moet daar ook de ruimte voor krijgen en krijgt die ook als het aan het kabinet ligt. Het afschaffen van de Vut en de introductie van specifiek ouderenbeleid in veel bedrijven heeft er voor gezorgd dat het automatisme van rond je zestigste stoppen met werken er wel af is. De grote uittocht is tot stilstand gekomen. De gemiddelde uittreedleeftijd, nu 62, gaat geleidelijk omhoog. Werd in 2001 nog voor meer dan 80 procent van de werknemers CAO-afspraken gemaakt voor vervroegd uittreden, inmiddels zitten we op 10 procent. Gelukkig maar want de gevolgen van de vergrijzing, waarvan we de aanpak lange tijd voor ons uit hebben geschoven, beginnen nu echt nadelig uit te pakken.

De afgelopen jaren konden die gevolgen nog grotendeels worden opgevangen doordat steeds meer vrouwen gingen werken. Ik zeg weleens, dat heeft ons gered, onder meer door de belastingen en premies die ze opbrengen. Maar tegelijkertijd verloren we evenveel of zelfs meer mensen die gepensioneerd werden. Dus niet alleen méér mensen aan het werk maar ook lànger. Het zou ons, en dan kijk ik ook naar de vakbeweging, sieren om zakelijk te overdenken of je mensen niet moet bewegen meer uren te maken. Dan heb ik het niet over werkweken van 50 uur, maar de kleine marge tussen nu 36 en straks 38 uur moet bespreekbaar worden. Bij langer werken zou ik ook een beroep willen doen op vrouwen die nu voor een groot deel in kleine deeltijdbanen werken. Zou het niet geweldig zijn als alle werkende vrouwen nu massaal 32 uur gingen werken? En dat tegelijkertijd werkgevers zouden gaan inzien dat een behoorlijke baan ook in vier dagen kan? Dat vraagt natuurlijk wel een andere perceptie van werkgevers. Een cultuuromslag zo u wilt. Werkgevers gaan er veel te vaak van uit dat parttimers, en dat zijn vooral vrouwen, geen carrière willen maken. Daardoor krijgen ze lagere functies dan waarvoor ze gekwalificeerd zijn, wat vervolgens weer tot ongelijke beloning leidt. Daar moeten we wat aan doen. Een schone taak voor allereerst de Taskforce Deeltijdplus.

Want een andere mentaliteit is hard nodig. Niet alleen ten aanzien van ouderen en vrouwen. Ook ten aanzien van werknemers van allochtone afkomst, van wie velen ook moeilijk aan de slag komen, zelfs met de juiste vooropleiding. Vooral in het midden- en kleinbedrijf bespeur ik koudwatervrees als het gaat om onze nieuwe Nederlanders. Werkgevers die steen en been klagen dat ze geen personeel kunnen krijgen, moeten ook eens bij zichzelf te rade gaan. Beste werkgevers: Het reservoir blonde, jonge mannen is nagenoeg op. En nu ik hier toch ben zou ik u willen verzoeken: Weersta de neiging om bij het werven van personeel steeds maar weer op zoek te gaan naar mensen die lijken op die je al hebt. Ga juist op zoek naar mensen die van elkaar verschillen. Want innovatie is in essentie het combineren van verschillen. Pas dan kom je tot nieuwe inzichten en niet als je slechts omringd wordt door mensen die op je lijken. Dit geldt overigens voor de hele samenleving. We moeten veel meer gebruik maken van de culturele diversiteit die onder handbereik ligt. Nederland heeft een enorm potentieel, benut het ook! Ook bij het CWI, in de kaartenbakken bij de gemeenten. Veel werkgevers zijn huiverig om iemand die al lang aan de kant staat aan te nemen: het kost meer dan het oplevert, is het idee. Ze zien alleen de risico’s.

Dat is jammer en vooral niet nodig. UWV, CWI en gemeenten kunnen veel voor u betekenen bij de zoektocht naar een geschikte ‘match’. Bovendien is er in het eerste jaar voor de werkgever ook een financiële stimulans, de loonkostensubsidie: de overheid neemt een deel van de loonkosten over als tegemoetkoming voor de extra begeleiding en opleiding van de nieuwe werknemer. Mensen voor wie de stap naar een echte baan nog te groot is, kunnen op speciale plekken - participatieplaatsen - tijdelijk werkervaring opdoen. Ze krijgen daarvoor een financieel extraatje en scholing. Zo doen ze niet alleen ervaring op, maar krijgen ze ook vertrouwen in wat ze kunnen. Dat helpt bij de overstap naar een echte baan. Maar ook daar hebben we u nodig.

Een ander voorbeeld is het project 'Doe mee aan een baan in het MKB'. Een samenwerkingsproject tussen Cedris - de brancheorganisatie van sociale werkgelegenheids- en arbeidsintegratiebedrijven - en MKB-NL dat erop gericht is de doorstroom vanuit de sociale werkvoorziening naar het midden- en kleinbedrijf te bevorderen. Het gaat om een driejarig project waarvoor mijn ministerie ruim 1,6 miljoen euro uittrekt.

Dames en heren u merkt het. Ik ben zeer begaan met het midden- en kleinbedrijf. Het is de motor van onze economie, de grossier van werkgelegenheid. En ik realiseer me terdege dat het voor kleine bedrijven niet altijd even gemakkelijk is en dat wij als overheid het ù ook niet altijd even gemakkelijk maken. Er komt veel op u af. Deels kunnen we dat uit handen nemen en deels kunt u zelf ook via samenwerking in de sectoren veel bereiken. Ook waar het gaat om personeelsbehoefte en - planning. Ik zeg altijd maar zo: De slagerssector krijgt meer voor elkaar dan het individuele slagersbedrijf.

Dames en heren, deze MKB-zomerborrel is vooral bedoeld als informele ontmoeting tussen ondernemers en politiek. Waar veel moois uit voort kan komen. Daarom, laat ik u niet langer ophouden. Ik wens u een goede zomer.

Dank u wel.