Speech Civil Society Congres: “Wie trekt hier eigenlijk aan de touwtjes?”

Staatssecretaris De Jager sprak op het congres Civil Society 2007 over het belang van particulier initiatief voor het publieke domein, ‘civil society’, en over de ANBI-regeling, de fiscale regeling voor algemeen nut beogende instellingen.

Dames en heren,

Allereerst wil ik de organisatie van het Civil Society Congres hartelijk bedanken voor de eervolle uitnodiging om u toe te spreken tijdens de afsluitende plenaire sessie. Op uw website trok vooral mijn aandacht dat het goede doelendossier een “roerige boedel” wordt genoemd. Dat is nogal wat! Iets is roerig als het wanordelijk is of de orde verstoort. Maar iets is ook roerig als het beweeglijk is, druk of levendig. Ik wil deze gelegenheid gebruiken om u iets te vertellen over die roerige sector. Ik wil dan eerst iets zeggen over het belang van de “Civil Society” voor Nederland. Uiteraard zal ik ook ingaan op de recent gepubliceerde ministeriële regeling voor algemeen nut beogende instellingen ANBI.

Het belang van Civil Society voor Nederland

Het is goed wanneer men zich realiseert dat de overheid beperkt is in haar mogelijkheden om allerhande publieke belangen te behartigen. Die beperking bestaat ook voor het oplossen van allerlei maatschappelijke vraagstukken. De overheid kan niet de verantwoordelijkheid nemen voor al datgene wat zich in het publieke domein afspeelt. Burgers en maatschappelijke organisaties hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Waar burgers en instellingen die verantwoordelijkheid ook feitelijk oppakken, daar hebben wij te maken met de ‘ Civil Society’. Het is duidelijk dat particulier initiatief ten gunste van het publieke domein belangwekkend is voor Nederland. Een maatschappij is pas een samenleving wanneer burgers, organisaties en verbanden – naast de overheid – ook die verantwoordelijkheid tonen!
Wanneer je het belang van Civil Society onderkent, dan heeft dat ook een ander gevolg. Waar sprake is van Civil Society, daar moet de overheid terughoudend zijn. Dat is daarom ook uitgangspunt van het overheidsbeleid. De filantropische sector is onderdeel van de Civil Society. Daarom moet de overheid ook binnen die sector terughoudend zijn als het gaat om inmenging. De burger is daarom in eers te instantie ook de aangewezen persoon voor controle en toezicht op de sector. De overheid zet in op zelfregulering!

Met zelfregulering in de filantropische sector zijn goede resultaten te bereiken. Dat gebeurt vooral wanneer “stakeholders” aan touwtjes trekken die waarde hechten aan een betrouwbare sector. Dat is kennelijk aan de orde binnen de sector. De sector was afgelopen jaren namelijk volop in in beweging. Door initiatieven vanuit de verschillende brancheorganisaties was sprake van verdergaande zelfregulering én ook een toename van transparantie. Ik denk bijvoorbeeld aan de Code Wijffels, die zich richt op Goed Bestuur voor Goede Doelen, en aan de Richtlijn Reserves voor Goede Doelen. En wat te denken van de gedragscodes van de verschillende brancheorganisaties. Filantropie is een roerige sector!
Dit soort particuliere initiatieven bevestigen dat zelfregulering goede vruchten afwerpt. Het draagt bij aan de kwaliteit van de sector als geheel. Het is daarom ook wenselijk dat organisaties zich voegen naar dit soort initiatieven. Het aanzien van de instelling kan er door vergroten; alleen al om die reden is het wenselijk.
Zelfregulering kan daarnaast ook nog een ander voordeel opleveren. Ik heb het dan over de wijze waarop de overheid invulling geeft aan haar toezichtstaak op de sector. Aan het einde van mijn verhaal wil ik u daar nog een voorbeeld van geven. Ik heb het dan over het toezicht op de ANBI-regeling.

ANBI-regeling

Dames en heren, het A-woord is gevallen! Gelet op mijn verantwoordelijkheid in het kabinet, zal het u niet verwonderen dat ik vandaag ook iets wil zeggen over de fiscaliteit. Ik wil deze gelegenheid gebruiken u iets te vertellen over de roerige boedel die algemeen nut heet. Ik zal u niet vermoeien met de fiscale techniek rondom de nieuwe ANBI-regeling. Daarvoor verwijs ik u graag door naar de deskundige medewerkers van de Belastingdienst die ook op deze beurs aanwezig zijn. Wel wil ik iets kwijt over de verhouding tussen zelfregulering en de ANBI-regeling.
Zoals ik opmerkte, vormt zelfregulering door de sector het uitgangspunt van overheidsbeleid. De overheid schittert in de filantropische sector echter niet door afwezigheid. Zeker fiscaal niet! Er bestaan tal van fiscale faciliteiten voor goede doelen. Ik noem er hier slechts drie. Ik wil mij namelijk beperken tot de faciliteiten die met de ANBI-regeling verband houden. Het gaat dan over de giftenaftrekregeling in de inkomsten- en vennootschapsbelasting. De vrijstelling in de successiewet voor dat wat ANBI’s aan schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen ontvangen. En als derde de vrijstelling in de successiewet voor degenen die van een ANBI een schenking ontvangen waarmee het algemeen belang wordt gediend.
Deze fiscale faciliteiten worden ook wel belastinguitgaven genoemd. De overheid laat zich immers bepaalde belastinginkomsten ontgaan. Qua budgettair beslag zijn deze belastinguitgaven aanzienlijk. Zo is het budgettaire belang van de giftenaftrekregeling voor 2007 geraamd op € 250 miljoen en voor de genoemde successie- en schenkingsfaciliteiten op € 215 miljoen. Hoewel zelfregulering uitgangspunt is, rechtvaardigen belastinguitgaven van deze omvang dat de overheid daarop ook enigerlei vorm van toezicht houdt. Het gaat hier om bijna een half miljard euro aan gemeenschapsgeld! De Belastingdienst moet daarom ook aan bepaalde touwtjes trekken. De vraag is op welke manier.

U zult er denk ik allen mee bekend zijn dat voor ANBI’s op 1 januari 2008 een beschikkingenstelsel wordt ingevoerd. Vanaf dat tijdstip wordt een instelling uitsluitend nog fiscaal gefaciliteerd als zij door een beschikking van de belastinginspecteur als ANBI is aangemerkt. Dat is nogal een wijziging ten opzichte van de huidige systematiek! U zult zich wellicht afvragen: was dat nodig? Door de overheid wordt immers een “bureaucratische last” in het leven geroepen, een toetsing vooraf van het karakter van een instelling. Het vorige kabinet heeft hier reeds toe besloten.
Ik kan u meedelen dat er goede argumenten waren om dit stelsel in het leven te roepen. Het fiscale risicoprofiel van het ANBI-regime, zoals wij dat noemen, is de afgelopen jaren namelijk aanzienlijk groter geworden. Laat ik het zo zeggen: het was in ANBI-land nogal roerig! Ik heb het over de invoering van een volledige fiscale vrijstelling in de successiewet, maar natuurlijk vooral over het openstellen van het ANBI-regime voor elders in de EU gevestigde instellingen. Met deze laatste verruiming – waartoe het EG-verdrag noopt – is Nederland in de EU één van de eersten. Dat creëert enerzijds uitdagingen voor de goede doelensector, maar anderzijds vraagt het ook om een verdergaande vorm van overheidstoezicht dan voorheen. Iedere instelling die door de overheid wordt gefaciliteerd, moet ten minste ook zijn geï dentificeerd!

Dames en heren, bij de vormgeving van de ANBI-regeling stond Financiën voor een grote uitdaging. Er moest één regeling komen die gelijke voorwaarden stelt aan bijvoorbeeld fondswervende instellingen, aan vermogensfondsen en aan fondsen met een meer gemengd karakter, aan internationaal opererende instellingen en aan instellingen die vooral regionaal of lokaal opereren en natuurlijk ook aan de verschillende kerkelijke ins t ellingen. Omdat de goede doelensector zich kenmerkt door verscheidenheid, was de uitdaging om een fiscale behandeling in die verscheidenheid vorm te geven. Tegelijkertijd mochten de voorwaarden in de ANBI-regeling geen grote administratieve lastenverzwaring in de sector veroorzaken. Het was immers niet de bedoeling de flexibiliteit van de sector onnodig aan te tasten. We hebben het hier immers over een roerige sector! Wel moest bij instellingen bepaald kunnen worden of geworven en beheerde fondsen ook daadwerkelijk en controleerbaar aan het goede doel worden besteed. Dat is immers de reden waarom de overheid faciliteert!

Financiën heeft bij het vormgeven van de regeling veelvuldig contact gehad met vertegenwoordigers uit de filantropische sector. Daar waren ook de organisaties bij betrokken die in de Stichting Civil Society zijn vertegenwoordigd. Dit contact met organisaties als VFI, FIN, ISF en NGF heeft Financiën zeker als positief ervaren. De inbreng door deze organisaties was constructief en ook van betekenis voor de uiteindelijke regeling.
Dat neemt niet weg dat ik voor de brancheorganisaties nog een grote uitdaging en maatschappelijke verantwoordelijkheid zie. Het werk is nog niet gedaan! De bij brancheorganisaties aangesloten instellingen zijn – terecht – veelal onderworpen aan strengere voorwaarden dan de voorwaarden die de ANBI-regeling stelt. De kwaliteitsvoorwaarden van de branche zelf gaan verder dan de regels die de ANBI-regeling stelt. Allereerst omdat de in de ANBI-regeling opgenomen voorwaarden uitsluitend om fiscale redenen worden gesteld; de branche heeft ook andere dan fiscale doelstellingen. Daarnaast moest Financiën ook rekening houden met de belangen van kleinere instellingen in de sector; het gaat dan om zogenoemde “doe-het-zelvers” en “studeerkamer-stichtingen”. Om u een indruk te geven: Financiën heeft gesproken met vertegenwoordigers van 21.000 tot 22.000 instellingen, maar de Belastingdienst verwacht komend half jaar 70.000 aanvragen voor een beschikking. Voor de brancheorganisaties is hier dus nog een wereld te winnen voor meer transparantie en zelfregulering binnen de sector.
Dat aantal van 70.000 verwachte aanvragen voor een beschikking betekent overigens ook voor de Belastingdienst dat het werk nog niet is gedaan. De Belastingdienst staat voor een grote operatie. Ik kan u verzekeren dat de medewerkers van de Belastingdienst er alles aan doen om alle instellingen tijdig van een beschikking te voorzien. Het voorbereidende werk daarvoor is inmiddels ruim een jaar aan de gang.
Uiteindelijk zijn de in de ANBI-regeling opgenomen voorwaarden deels gebaseerd op de bestaande praktijk bij de Belastingdienst bij de fiscale behandeling van ANBI’s en deels ontleend aan jurisprudentie van de Hoge Raad. Elementen zijn verder ontleend aan bepaalde CBF-criteria en aan de Code Wijffels. Ik benadruk dat de gestelde voorwaarden uitsluitend om fiscale redenen worden gesteld. Mocht nu in de praktijk blijken dat deze regels onredelijk bezwarend zijn, zullen we daar uiteraard weer met u over spreken om ze te vereenvoudigen. Het gaat om het te bereiken doel. De regels zijn alleen een poging om dat vast te leggen.

Dames en heren, ik kom tot een afronding. De ANBI-regeling dient een evenwichtige balans te vormen tussen zelfregulering door de sector en toezicht door de overheid op belastinguitgaven. Hierbij denk ik ook aan de wijze waarop de Belastingdienst toezicht zal houden op de regeling. Dit zal uiteraard plaatsvinden op basis van een zorgvuldige risico-afweging en informatieuitwisseling met de sector. Gesteld kan worden dat wanneer de sector zelf de kwaliteit van de goede doelensector zorgvuldiger gaan bewaken, de noodzaak voor overheidstoezicht zal afnemen.
Ik gaf eerder aan nog een voorbeeld te willen geven van de betekenis van zelfregulering voor overheidstoezicht. Mijn gedachten gingen hierbij uit naar de Vervlechtingscommissie Pont. Deze commissie heeft zich afgelopen periode ingezet voor het vervlechten van de Code Wijffels en het CBF-Keurmerk. Ik heb begrepen dat deze operatie afgelopen week met succes is afgerond in de vorm van een vervlechtingsadvies. Ik hoop van harte dat het advies kan worden overgenomen door CBF en VFI. Duidelijk zal zijn dat een dergelijk keurmerk voor de Belastingdienst ook een zwaarwegend advies is bij de beoordeling of zo’n gekeurde instelling het predicaat ANBI verdient.

Een roerig dossier, een roerige branche! Ons land mag blij zijn met een beweeglijke, drukke en levendige goede doelenbranche. Ik wens u allen veel succes bij uw nuttige werk.