Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Dibi over kinderrechten in de jeugdzorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG


JZ-K-U-2856821

30 juni 2008

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Dibi (GroenLinks) over kinderrechten in de jeugdzorg (207822360).

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Dibi over kinderrechten in de jeugdzorg.
(207822360)


Vraag 1

Bent u bekend met de uitspraak in België van de Beweging voor Kinderen zonder Papieren, UNICEF België, Amnesty International Vlaanderen, de Liga voor de Mensenrechten, la Ligue de droits de l’Homme, de Vlaamse Kinderrechtencommissaris, le Délégué général aux droits de l’enfant, de Kinderrechtencoalitie, la Coordination des ONG pour les Droits de l’Enfant, Child Focus en le Service Droit des Jeunes dat de opsluiting van kinderen in gesloten centra strijdig is met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties (IVRK)?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is bekend welke verschillen en overeenkomsten er in de gesloten jeugdzorg zijn in landen binnen de Europese Unie? Zo neen, bent u bereid dat te onderzoeken, minimaal voor onze buurlanden?

Vraag 3

Bent u bereid de Kamer te informeren over de best practices die voor Nederland interessant zouden kunnen zijn?

Antwoord 2 en 3

Eind 2006 is aan ZonMw de opdracht gegeven een effectiviteitsonderzoek uit te voeren naar het nieuwe zorgaanbod voor jongeren met ernstige gedragsproblemen.

Daarbij wordt onderzocht wat het aanbod van de nieuwe zorgaanbieders inhoudt en wat de onderbouwing van de behandeling is. Bovendien wordt geëvalueerd wat de kenmerken van de doelgroep in de gesloten jeugdzorg zijn, welke interventies horen bij die kenmerken en of de interventies effectief zijn.

Beschikbare kennis van internationale projecten en onderzoeken op dit gebied wordt uiteraard in het onderzoek betrokken. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2010 verwacht. Ik zal u over de uitkomsten informeren. Ik ben niet voornemens om een nieuw onderzoek op te zetten.

Vraag 4

Kunt u bekend maken hoeveel kinderen die niet meer thuis kunnen wonen, opgroeien in een residentiële instelling en hoeveel in een gezinssituatie? Zo neen, bent u bereid dit in kaart te brengen en de Kamer daarover te informeren?

Antwoord 4

In 2007 waren er circa 19.000 jeugdigen met een aanspraak op residentiele jeugdzorg. In dat jaar was er een vergelijkbaar aantal jeugdigen met een aanspraak op pleegzorg.

Vraag 5

Kunt u inzicht geven in de negatieve effecten - op de korte en de lange termijn - die kinderen ervaren als zij verblijven in een residentiële instelling ten opzichte van kinderen die in een gezin opgroeien?

Antwoord 5

In algemene zin wil ik opmerken dat opgroeien in een gezin altijd de voorkeur verdient. Dit is ook een van de drie lijnen van mijn beleidsprogramma: ‘Opgroeien doe je in een gezin’. Het begrip gezin wordt hierbij ruim omschreven: “elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen”. Dit kan dus thuis bij de eigen ouders zijn, maar als er geen perspectief is op een duurzame veilige en stabiele opvoedingssituatie bij de eigen ouders, kan de opvoeding plaats vinden in een alternatief (pleeg)gezin.

Soms echter is de problematiek van jeugdigen dusdanig dat een gezinssituatie niet mogelijk is en wordt het kind tijdelijk in een residentiële instelling geplaatst. Plaatsing in een instelling is dus in het belang van het kind zelf. In alle gevallen krijgen ouders hulp om zich voor te bereiden op het (weer) zelf opvoeden van hun kind (of kinderen) als een eventuele uithuisplaatsing eindigt.

Vraag 6

Krijgt u ook signalen dat er teveel kinderen onterecht in de gesloten jeugdzorg verblijven bij gebrek aan opvang in een gezinssetting? Zo ja, bent u van mening dat dit in strijd is met het IVRK? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 6

Bij de gesloten jeugdzorg gaat het om een doelgroep die, gezien de ernst van de problematiek, niet in een gezinsvervangende situatie kan worden geplaatst. Voor de gesloten jeugdzorg geldt dat zowel het bureau jeugdzorg, als de kinderrechter moeten concluderen dat gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Het bureau jeugdzorg neemt daartoe een indicatiebesluit waarbij een gedragswetenschapper op basis van onderzoek naar de jeugdige moet instemmen met de verklaring dat geslotenheid nodig is. Daarna geeft de kinderrechter een machtiging af, als hij op basis van het verzoek van het bureau jeugdzorg overtuigd is van de noodzaak van de gesloten plaatsing. Dit is in overeenstemming met het IVRK.

Vraag 7

Deelt u de mening dat de huidige situatie omtrent de wachtlijsten voor de jeugdzorg in strijd is met het IVRK, gezien ieder kind die zorg behoeft hier recht op heeft? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat ieder kind dat een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg krijgt een aanspraak op zorg heeft. Ieder kind met een indicatie heeft daarmee recht op zorg. Er wordt door zorgverleners en overheden (Rijk, provincies en gemeenten) hard op ingezet dat alle kinderen deze zorg ook daadwerkelijk kunnen krijgen binnen een acceptabele periode.

Van belang is om te melden dat er hierbij een urgentiebeleid wordt gevoerd. Bij kinderen die in een crisissituatie verkeren is er altijd een oplossing. Ook wordt bekeken welke jongere met voorrang een andere vorm van zorg moet krijgen tijdens de wachtperiode. Indien nodig krijgt de jongere die zorg ook.