Toespraak door minister J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het jaarcongres van FME-CWM in Nijkerk op 12 november 2008

“Uw stelsel, mijne heren, uw stelsel is langzamerhand vermolmd en verrot." Wie de rokende puinhopen op de beurzen ziet en de resten van het trotse Babylon dat Wall street heeft gebouwd, denkt dat dit en recent commentaar is. Maar zo klonk het vandaag negentig jaren geleden in de Tweede Kamer, toen Pieter Jelles Troelstra de revolutie aankondigde. De avond tevoren had hij in Rotterdam de arbeiders in Nederland opgeroepen om de macht te grijpen. Het is niet zover gekomen. De revolutie bleef uit en de SDAP bleef sociaal-democratisch. Troelstra had het mis: niet de revolutionaire vonk sloeg naar Nederland over, maar de anti-revolutionaire: de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Het vergde ook enige katholieke behendigheid van mijn verre voorganger minister Aalberse, negentig jaar geleden de eerste minister van Arbeid, die in korte tijd een reeks welhaast revolutionaire maatregelen door het parlement kreeg: een Hoge Raad van Arbeid, de voorloper van de SER, een 8-urige werkdag, een vrije zaterdagmiddag voor fabrieken en kantoren, een pensioen, en nog veel meer.

Voor wie de huidige crisis de toekomst mogelijk verduistert, is het bemoedigend te beseffen dat we eerder crises en omwentelingen hebben gehad. Daar zijn we ook uit gekomen – niet ieder voor zichzelf, maar met elkaar. Het zal waarlijk dit keer ook wel gaan, hoe somber het beeld soms ook oogt. De geschiedenis van negentig jaren geleden leert dat we het hoofd koel moet houden. Of ze nu met revolutie of een recessie dreigen, we moeten ons niet mee laten slepen door het moment. Les twéé is, dat er met de inzet van velen en een beetje behendigheid veel valt te veranderen in tijden van crisis. Veel van wat tot dat moment onhaalbaar was, bleek eind 1918 mogelijk onder invloed van het moment. We hebben dezer dagen vaak meer oog voor waarschijnlijke minpunten, dan mogelijke winpunten maar wie weet wat de crisis ons uiteindelijk nog gaat opleveren.

We zitten in barre tijden; dat is duidelijk. De gevolgen van de kredietcrisis raken de Europese economie en daarmee de Nederlandse. Er is in korte tijd wereldwijd 35 triljard euro verdampt – de waarde van het vertrouwen dat verloren is gegaan – en dat heeft onvermijdelijk gevolgen. Het IMF voorspelt zelfs dat de westerse economieën volgend jaar voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog zullen krimpen.

Met Prinsjesdag presenteerde het kabinet een begroting waarin wel werd gewaarschuwd dat het minder zou gaan maar er werd nog groei verwacht van 1 ¼ %; oplopende energie- en grondstofprijzen, en inflatie waren de grootste bedreiging. Nu, twee maanden later, wordt een groei van 0 procent verwacht, zijn de energieprijzen lager dan ooit en vreest men voor deflatie. En dan zitten we nog relatief gunstige dankzij een lage werkloosheid, lage staatsschuld en lage inflatie. Het kan verkeren.

Was dat te voorzien; was het te voorkomen? Ik ben bang van niet. De hypotheekcrisis in de VS was bekend; dat dit mogelijk gevolgen zou hebben, werd gevreesd. Maar als de regering op Prinsjesdag had aangekondigd dat Fortis en ABN AMRO zouden worden opgekocht, ING en Aegon zouden worden gesteund, en dat er 200 miljard aan garantie zou worden gegeven, had de wereld ons voor gek verklaard en zou Rutte het niet over het kabinet Den Uyl 2 hebben gehad, maar over het kabinet Troelstra 1.

Onze open economie is gevoelig voor de gevolgen van de kredietcrisis. Ik hoef u als ondernemers in de technologische industrie daarover vermoedelijk niets te vertellen. Orders worden opgeschort, investeringen uitgesteld en verschillende bedrijven hebben aangekondigd de productie terug te moeten schroeven. Velen maken zich grote zorgen. Hoe moet het verder; met banen, met pensioenen, met zekerheid? Er wordt naarstig gezocht naar oplossingen die, zoals bij de ingrepen in de bankwereld, een dreigende financiële ramp ogenschijnlijk zonder pijn weten tegen te houden. We kunnen ons als land niet onttrekken aan de crisis of aan de gevolgen daarvan; alleen Von Münchhausen kon zichzelf aan zijn haren uit de modder tillen. Het is ook niet mogelijk de hele Nederlandse arbeidsmarkt nu met steun in de mottenballen te zetten, om dan over een jaar of anderhalf weer verder te gaan waar we nu zijn. Dat zijn geen reële opties als het gaat om de aanpassing van de arbeidsmarkt.


Een crisis ‘inrollen’ is doorgaans niet moeilijk, dat gaat buiten je om; er goed doorheen komen en er zo sterk mogelijk uitkomen, dat is de uitdaging. Daarom, de financiële crisis buiten de deur houden of pijnloos isoleren, is niet mogelijk; het komt er op aan hoe we omgaan met de ontstane situatie, hoe we de gevolgen aanpakken, en hoe we zorgen dat we er zo snel en zo sterk mogelijk uitkomen. Dat bepaalt ook de taak van de overheid in deze tijd; economisch functioneren borgen, economische activiteit tegen oneigenlijke knelpunten beschermen, en waken dat de onvermijdelijke aanpassing niet tot onnodig verlies aan kennis, werk en kapitaal zal leiden.

De ingrepen van de afgelopen weken bij banken en verzekeraars stonden vooral in het teken van het borgen van het economisch functioneren; het voorkomen dat het vertrouwen en het financieel-economische kader in elkaar zouden storten. Dat is wezenlijk. Maatschappelijke veranderingen verlopen doorgaans in twee fasen; eerst verandert de samenleving binnen een bestaand kader, vervolgens wordt het kader aangepast aan de veranderde werkelijkheid. Als beide tegelijk veranderen verliest men ieder houvast en wordt iedere geordende verandering onmogelijk; dan geldt nog slechts het recht van de sterkste.

In de tweede plaats moeten onnodige knelpunten voor de bedrijvigheid worden vermeden. De overheid kan vraaguitval niet compenseren, maar zij kan wel knelpunten bij kredietverlening of liquiditeit verhelpen door borgstelling of sneller uitbetalen. Zij kan investeringen en infrastructuurprojecten snel uitvoeren; onzekerheden beperken en concurrentieverhoudingen niet verstoren. Dat wordt thans bezien. Daarom denkt het kabinet er ook niet aan de begroting nu te gaan herzien.

De crisis en economische teruggang zullen tot aanpassing en verandering leiden. Die kunnen we niet tegenhouden en dat moeten we niet willen. Het is niet zo dat we even een moeilijke tijd moeten overbruggen, waarna we weer verder gaan waar we waren gebleven. We zitten tegelijkertijd midden in fundamentele ontwikkelingen in de economie; globalisering van markten en de opkomst van Azië en Zuid-Amerika; energie- en grondstofschaarste; de noodzaak van duurzaamheid. Die ontwikkelingen staan niet stil, ze worden juist versneld door de financiële crisis en de economische teruggang. Het is niet een kwestie van nu een moeilijke tijd uitzitten en de pijn zo goed mogelijk verdelen; dan komen we er slechter uit, dan we er ingingen. Aanpassingen zijn nodig, maar vermeden moet worden dat door te snel op onzekerheid in te spelen, kennis, werk en kapitaal onnodig verloren gaan. Daarom wordt pensioenfondsen bijvoorbeeld meer tijd wordt gegeven voor herstelplannen, zodat geen overhaaste beslissingen worden genomen onder druk van de beurskoersen en rentestand van het moment.

Een andere fundamentele economische verandering die ook niet weggaat door de huidige economische moeilijkheden is het groeiende arbeidstekort. Daardoor zitten we in de vreemde situatie dat we tegelijk dreigend oplopende werkloosheid zien en bedrijven die nog vacatures hebben. De onderliggende trend op de arbeidsmarkt is een groeiend arbeidstekort, kwantitatief en kwalitatief. De commissie Arbeidsparticipatie heeft berekend dat we enkel om de huidige bedrijvigheid op peil te houden al 2,5 miljoen mensen nodig hebben om de ouderen die met pensioen gaan te vervangen. Publieke sectoren zoals onderwijs, zorg, politie en leger kampen met groeiende personeelstekorten vanwege oudere werknemers die uitstromen en vervangen moeten worden tot ongeveer 2016. In bedrijfssectoren is het niet anders. Ga slechts in uw eigen bedrijfstak na wat de leeftijdsopbouw is; vaak schrikt men van de uitkomst. Een heilzame schrik, want het leidt doorgaans tot de versnelde invoering van een ouderenbeleid. Want ouderen zullen we hard nodig hebben; vanwege hun aantal, hun kennis, hun ervaring en de rust en stabiliteit die ze brengen.

Maar het gaat niet alleen om een kwantitatief tekort, het schort niet minder aan gekwalificeerde werknemers. Terecht waarschuwt uw voorzitter ervoor dat we bij alle zorg over het heden de lange termijn uit het oog verliezen. Het kabinet heeft inmiddels maatregelen genomen:

· Het kabinet heeft in de nota over het modern migratiebeleid aangekondigd dat er vrij verkeer komt voor zgn. kenniswerkers uit derde landen – binnen de Europese Unie bestaat al een volledig vrij verkeer.

· De uitvoering van de arbeidsbemiddeling en de sociale zekerheid, zowel van het rijk als van de gemeente, wordt samengevoegd in 30 regionale centra, zodat bedrijven nog slechts één aanspreekpunt hebben om inzicht te krijgen in de bakken.

· Er is in het najaarsoverleg afgesproken dat we zo snel mogelijk dit voorjaar komen tot een coördinatie en eventueel integratie van de inzet van bedrijven en overheid op het punt van scholing en ontwikkeling van inzetbaarheid.

· Gisteren zijn door de Tweede Kamer de wetsvoorstellen aanvaard met betrekking tot de premiekorting van ouderen en de ondersteuning van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De doorwerkbonus komt volgende week aan bod en ik ga er vanuit dat die 1 januari volgend jaar ingevoerd kan worden.

U ziet; u vraagt en wij hebben al gedraaid. Het kabinet blijft onverkort inzetten op versterking van de arbeidsparticipatie, want daar ligt ons grootste knelpunt. De huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt maken dat niet anders, want als de economie weer even aantrekt ligt daar onmiddellijk onze grootste bottleneck.

Uw voorzitter wijst op de spanning die er bestaat tussen de noodzaak om het deskundig personeel zo goed mogelijk te bewaren voor uw bedrijven teneinde zo snel mogelijk te kunnen reageren als de vraag weer aantrekt, maar de niet geringere noodzaak om bij de huidige snelle vraaguitval, bedrijfseconomisch de tering naar de nering te zetten. Ik heb dat gehoord en ter harte genomen

Er wordt in deze dagen veel gediscussieerd over werktijdverkorting. Er liggen bij mij ook negentien concrete verzoeken. Ik hoor daarover steeds grootsere plannen. Plannen om de werkgelegenheid in de eerst komende tijd in de mottenballen te zetten hebben als nadeel – nog afgezien van het gegeven dat zij onbetaalbaar zijn - de schatkist zal volgend jaar al leger zijn dan verwacht - en de noodzaak van een voortgaande aanpassing in de arbeidsmarkt miskennen – dat zij nieuwe wetgeving vereisen, met als gevolg dat de verwezenlijking daarvan op zijn vroegst het volgend jaar gerealiseerd kan worden. Gegeven de noodstop die de economie op een aantal plaatsen maakt, is dat mosterd na de maaltijd. Vertraagde oplossingen zijn geen oplossingen in de huidige omstandigheden.

Er is een regeling voor werktijdverkorting. Uitgangspunt is dat werkgevers niet eenzijdig de werktijd van werknemers kunnen verminderen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan evenwel in geval van vermindering van bedrijvigheid door calamiteiten een tijdelijke ontheffing van dat verbod verlenen – voor zes weken, met de mogelijkheid van maximaal drie maal verlenging. Werknemers kunnen in die tijd een beroep doen op de WW. Het is een instrument dat is bedoeld in situaties zoals de vuurwerkramp of de dreigende overstroming in de Betuwe. De kredietcrisis is niet een kwestie van even een moeilijke tijd doorkomen en dan weer doorgaan waar we gebleven waren.

Maar als je geen hamer hebt, kom je met een nijptang soms ook al een eind als het om timmeren gaat. Daarom bezie ik de mogelijkheden om het instrument ook bruikbaar te maken in een situatie waarin bedrijven die door een abrupte uitval van opdrachten in een situatie worden gebracht waarin ze onmiddellijk personeel zouden moeten gaan afstoten, dat ze mogelijk enkele weken later weer zouden moeten aantrekken als blijkt dat de orders dan weer wel op gang komen. Dan dreigt het in paniek annuleren van opdrachten bij bepaalde bedrijven zich door de hele economie te verspreiden, terwijl de eerste bedrijven na enkele weken toch weer met orders komen. Het is als het ware wat gebeurt wanneer op de snelweg een auto plotseling op de rem gaat staan, wat door de reactie van achterliggende auto’s tot een file leidt. Een dergelijk effect door een overreactie bij sommige bedrijven vermenigvuldigt zich dan in de economie en leidt tot onnodig verlies aan banen, verlies aan vakkundig personeel en werkloosheid.

Een praktisch probleem is dat het niet zo eenvoudig is vast te stellen of een bedrijf zonder kredietcrisis niet óók in de problemen zou zijn gekomen. Duidelijk zal zijn dat de geschetste mogelijkheid, wanneer zij verkeerd wordt gebruikt, kan leiden tot het overeind houden van kwakkelende bedrijven en het verstoren van de nodige aanpassing en concurrentieverhoudingen. Dan gebeurt wat ook in de bankwereld dreigde; dat door de hulp aan minder functionerende bedrijven de goed functionerende, die wel tijdig hebben gereageerd, alsnog in de moeilijkheden komen. Dat richt uiteindelijk grotere schade aan in de economie en tast het herstelvermogen daarvan ernstiger aan, dan een mogelijke overreactie. Dat zijn de afwegingen die spelen bij de beslissing of en zo ja in welke mate we op dit moment dan maar de nijptang moeten gebruiken om te hameren of niet. Want bepalend blijft voor mij, dat als we wat doen, we het snel moeten kunnen doen, omdat we het anders net zo goed niet kunnen doen, gegeven de vaart waarmee veranderingen zich thans voordoen.

Het is hetzelfde uitgangspunt als bij het uitstel voor de herstelplannen van de pensioenfondsen; voorkomen dat wordt overreageerd door overhaaste beslissingen. Daarin ligt echter ook besloten dat het nooit kan gaan om lange termijnen. Als vraaguitval aanhoudt dan zal er moeten worden aangepast, juist ook omdat we ook nog steeds geconfronteerd worden met vraag naar arbeid, waardoor bedrijvigheid geremd wordt. Tegelijk is het een goede gedachte dat daar waar werktijdverkorting op deze wijze mogelijk wordt, dit gekoppeld wordt aan scholing met het oog op bredere inzetbaarheid van de betrokken werknemers.

Aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden moet immers uitgangspunt blijven. Aanpassing kunnen we niet voorkomen – moeten we niet voorkomen. Anders raken we niet alleen door de economische teruggang achterop, maar vooral ook door de onverminderd voortgaande ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Daarom heb ik het UWV en CWI gevraagd om snel te bezien waar zich nu grote problemen voordoen, om daar op zo kort mogelijke termijn zgn. regionale mobiliteitscentra te faciliteren op basis van de ervaring die eerder is opgedaan bij NedCar en andere bedrijven. Deze centra moeten beschikbaar zijn voor alle ondernemingen, groot en klein, die in zwaar weer zitten of daarin dreigen te komen. Bedrijfstakken zelf hebben in dat opzicht ook een rol, zeker als het gaat om behoud van vakmensen voor de sector. Zij zouden moeten faciliteren dat de vakmensen die in een onderneming tijdelijk overtollig lijken te zijn, bij andere ondernemingen die juist nog mensen zoeken tijdelijk worden gedetacheerd.

Bedrijven zelf hebben in dit geheel ook een belangrijke rol. De wijze waarop de vakbeweging blijkens het 10-puntenplan meedenkt over mogelijke maatregelen, is bemoedigend, maar het begint in de bedrijven die in tijdelijke moeilijkheden komen. Daar zouden sociale partners, werkgevers en werknemers, tot afspraken moeten zien te komen over de aanpak. Denkbaar is dat er tijdelijk minder uren worden gedraaid die later worden ingehaald. Zo zijn er waarschijnlijk meer creatieve mogelijkheden om met een terugbal in de opdrachten om te gaan.

In het algemeen doe ik een beroep op sociale partners en alle betrokkenen om op constructieve wijze mee te werken aan de aanpak van de gevolgen van de financiële crisis. Meedenken over hoe anderen problemen moeten oplossen kan nuttig zijn, maar meewerken en bijdragen aan oplossingen en is effectiever. Zo konden we negentig jaar geleden een overhaaste reactie op de crisis elders ook voorkomen.

Versta mij wel, er vindt regelmatig en constructief overleg plaats, meer dan in normale tijden. Daarom hoop ik niet dat iedere keer dat ik de partners ontmoet, gelijk wordt uitgeroepen tot “top”; dat schept steeds weer verwachtingen waar niet steeds aan voldaan kan worden. Dan worden de toppen topjes, en dat is geen gezicht. Daarom, ook in deze tijd geldt dat een landschap zonder toppen ook heel aantrekkelijke kanten heeft, want dan weten partijen elkaar in stilte te vinden en te doen wat mogelijk is.

Doen wat nodig is; op die wijze zullen we de vragen die op ons afkomen kunnen aanpakken en oplossen. Wat dat betreft is het bemoedigend om te zien hoe we in Nederland proberen de problemen gezamenlijk aan te pakken, waar men in omliggende landen vaak tegenover elkaar staat.

Dank u..