Toespraak minister Ter Horst bij aanbieding rapport Commissie Veiligheid en Persoonlijke Levenssfeer (Commissie-Brouwer)

Ook namens mij dank aan de leden van de commissie en de voorzitter, mevrouw Brouwer, voor het rapport met de praktische titel: ‘Gewoon doen’. Net als mijn collega van Justitie ben ik blij met die invalshoek, want de mensen die in de praktijk met veiligheid en privacy te maken hebben, hebben behoefte aan werkbare handvatten en niet aan filosofische vergezichten.

Ik ben het dan ook eens met de woorden van mevrouw Brouwer, die ook terug te vinden zijn in het rapport: haal de kramp eraf als het om privacy gaat, behandel dat niet als iets heilig-juridisch maar als een normaal beleidsterrein. En ik ben het ook eens met de consequentie: zorg ervoor dat er voldoende kennis in huis is bij de organisaties die ermee te maken hebben.

Politieagenten, hulpverleners en burgemeesters worstelen regelmatig met concrete vragen: wanneer deel ik informatie met anderen? Wordt het veiliger als ik als agent informatie deel met jeugdzorg of gemeenteambtenaren of een woningbouwcorporatie, of juist niet? Het woord ‘privacy’ kan aan de ene kant een hindernis zijn om in te grijpen terwijl de veiligheid van personen of kinderen in gevaar is. Aan de andere kant mag onze daadkracht niet leiden tot het te grabbel gooien van persoonsgegevens.

Ik ben daarom om twee redenen blij met dit advies. Ten eerste geeft het een goede schets van de maatschappelijke ontwikkelingen die raken aan veiligheid en de bescherming van privacy. De Commissie beschrijft de uitdagingen voor het lokale veiligheidsbeleid. Het is voor een burgemeester niet gemakkelijk de veiligheid in zijn gemeente te regisseren. In vergelijking met dertig jaar geleden heeft hij veel meer partners. Ook veel instanties die vroeger nauwelijks met veiligheid van doen hadden zoals woningcorporaties, scholen, of zelfs consultatiebureaus!

Omwille van de veiligheid moeten gegevens vaak worden gedeeld tussen partijen met verschillende taken en doelstellingen, partijen die niet in hetzelfde ‘domein’ zitten, om maar eens Haags jargon te gebruiken.

De Commissie wijst ook terecht op de groei van het aantal databestanden en de mogelijkheden van koppelingen. Er is oog voor de kwetsbare kanten van deze databestanden: zijn wij niet heel veel hooibergen aan het opzetten om die ene speld te zoeken? En hoe voorkom je als burger dat een eenmaal gemaakte fout in één bestand jou je hele leven blijft achtervolgen? De overheid – en zeker onze veiligheidsdiensten – moeten inderdaad voldoende ICT-deskundigheid in huis hebben om dit type risico’s vooraf te voorzien.

De tweede reden voor mijn erkentelijkheid is de volgende. De Commissie laat het niet alleen bij een maatschappelijke schets en analyse, maar biedt met het richtinggevende kader en de handreikingen ook concrete steun aan de organisaties in het veiligheidsveld. Een echte vertaling naar de werkvloer.

De meetlat van Brouwer: laat ik zo – met dank aan Cisca Dresselhuis – het richtinggevend kader noemen. Pas je die meetlat toe, dan kom je eigenlijk al tot de kern van het probleem: wat wil ik eigenlijk weten, welke gegevens heb ik daarvoor nodig en met welke instanties deel ik deze gegevens? Het kan gaan om problemen in de jeugdzorg, om kleine criminaliteit, overlast, verloederingen, veelplegers, noem maar op. Of een gemeente die een horeca-onderneming wil screenen, of een leraar die melding wil maken van uitingen van radicalisering in zijn klas.

Ik wil hier benadrukken dat ik de grondslag: “indien noodzakelijk voor de veiligheid, moet je delen” onderschrijf. Hier slaat ook mijn eerdere opmerking op over personen en instanties die de bescherming van de privacy erbij slepen terwijl zich bijna voor hun ogen menselijke drama’s voordoen.

Er zijn best nuanceringen aan te brengen op het kader dat mevrouw Brouwer heeft gepresenteerd. Maar het voordeel is dat nu in gewone-mensentaal opgeschreven is hoe je je gezond verstand moet gebruiken. De komende tijd zullen wij nagaan op welke wijze de grondslagen en handreikingen omgezet kunnen worden in concrete gebruiksmiddelen voor de organisaties die het aangaat.

Eén voorbeeld daarvan is de Automatic Number Plate Recognition, de zogenaamde kentekenherkenning met camera’s. De Commissie heeft deze kritisch maar constructief beschreven en langs de meetlat gelegd. De korpschefs die met ANPR werken komen binnenkort bijeen om, op basis van de conclusies, te komen tot een landelijke standaard voor de inzet van deze techniek. In die zin heeft de Commissie nu al haar doorwerking.

Ten slotte de registratie van etniciteit. De Commissie merkt terecht op dat het oordeel of dit nuttig en noodzakelijk is voor criminaliteitsbestrijding, de aanpak van radicalisering, diversiteitsbeleid, of voor de bestrijding van zeldzame ziektes, aan de politiek is. Ik ben erkentelijk dat de Commissie de ogen voor de maatschappelijke problemen niet gesloten heeft. Die zijn ook veel te groot om ten principale te zeggen: registreren is uit den boze. Natuurlijk moet je nut en noodzaak kunnen aantonen. De Commissie zegt: als je het doet, doe het dan via de meetlat. Die boodschap nemen wij ter harte.

Mevrouw Brouwer, leden van de Commissie en secretariaat, nogmaals dank voor uw werk. Minister Hirsch Ballin en ik gaan “Gewoon doen”, en we gaan er samen met andere betrokkenen mee aan de slag. U kunt ons standpunt in het voorjaar verwachten.