Startsymposium Nederlands register gerechtelijk deskundigen

Goedemorgen dames en heren,

Het is buitengewoon plezierig om te zien dat u met zo velen hier aanwezig bent. Het werk van de forensisch deskundige geniet de laatste jaren bijzonder veel belangstelling en deze grote opkomst is daar - om het in toepasselijke termen te zeggen - een overtuigend bewijs van.

Ik heb de uitnodiging om u op dit startsymposium toe te spreken graag aanvaard. Niet alleen omdat ik die belangstelling met u deel, maar ook omdat deze bijeenkomst me in staat stelt het belang en de waarde van het nieuwe register nog eens te onderstrepen.

Onder juristen is het – sinds het begin van de zeventiger jaren – een gevleugeld woord geworden: “het recht is geen rustig bezit meer”.

Dat geldt zeker voor het strafrecht, dat sterke invloed ondergaat van de razendsnelle forensisch-technologische vooruitgang in de laatste decennia. Denkt u maar aan het vaststellen van de identiteit middels DNA-onderzoek van minimale hoeveelheden celmateriaal, aan de almaar toenemende mogelijkheden om digitale informatiedragers te lezen of aan het gebruik van doorlichtingtechnieken als de MRI-scan bij sectie op overledenen. De gevolgen van deze technologische evolutie zijn aanzienlijk. Om professor Buruma te citeren: “deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe inzichten, waardoor we nieuwe feiten zullen kunnen vaststellen dan wel feiten anders zullen interpreteren”.

Maar.. er is ook een keerzijde. De rol van de forensisch deskundige heeft de laatste jaren ook in negatieve zin de aandacht getrokken. Zoals in de Puttense en de Deventer moordzaak, de Schiedammer parkmoord en de zaak Lucia de B. Kritiek hierop werd geventileerd via de publieke media waaronder internet, een medium waarmee iemand snel veel aandacht kan genereren,l en chnologische evolutie zijn immens. al dan niet met gebruik van eigen deskundigen – of wat daarvoor door moet gaan. Maar ook in de wetenschappelijke literatuur werden kritische kanttekeningen gemaakt.

De kritiek spitst zich onder meer toe op de kwaliteit van de forensisch deskundige en op de gehanteerde werkwijze. Het gaat om vragen als: over welke uitgangsinformatie beschikte de deskundige? Op basis van welke kennis en ervaring heeft hij het onderzoek verricht? Zijn de juiste methodes gehanteerd? Is de deskundige wel deskundig genoeg om een specifieke vraag te beantwoorden? Heeft hij ook alternatieve hypotheses overwogen? Ook vallen er steeds meer opmerkingen te beluisteren over de wijze van verslaglegging en dan vooral over de volledigheid en de toegankelijkheid ervan.

De kwaliteit van een rapport is niet louter het resultaat van de inspanningen van de deskundige. Ook de aanvrager en de ontvanger van het rapport hebben in de kwaliteitsbepaling een aandeel. Dan gaat het onder meer om een correcte vraagstelling, en een juiste interpretatie van een compleet, logisch en begrijpelijk rapport, opgesteld door een gekwalificeerde deskundige.

De opmerkingen van advocaat-generaal Knigge in de zaak Lucia de B vormen een treffende illustratie van deze problematiek. Hij concludeert dat de deskundige die door de tijdelijke Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken is ingeschakeld, slechts over ‘summiere’ informatie beschikte en dat de vraagstelling ‘weinig scherp’ was. Het ‘magere’ antwoord was per mail verzonden en niet ondertekend. Ook stelt Knigge dat die deskundige al eerder over de zaak had gecorrespondeerd met één van de partijen, waardoor hij niet meer ‘vrijstond’ tegenover de zaak. Verder bleek zijn deskundigheid ‘onvoldoende gemotiveerd’.

Het optreden als deskundige in rechte is een vak apart. Zo iemand moet uiteraard het eigen vakgebied beheersen. Hij dient op zijn terrein, zoals de Engelse schrijver John Ruskin[1] het formuleerde, “schijn te vervangen door feiten en indrukken door bewijzen”. Maar er is meer nodig. De forensisch deskundige dient ook te beschikken over aanvullende - waaronder juridische - kennis om zijn eigen deskundigheid effectief over te brengen aan de rechtspraak. Deze kwaliteitsborging – het onderwerp van vandaag – is ook een van de doelen van het wetsvoorstel Deskundige in Strafzaken. Met brede parlementaire steun is dit voorstel op 20 januari jl. door de Eerste Kamer aangenomen en is daarmee de eerste in 2009 tot stand gekomen wet.

De wet Deskundige in Strafzaken beoogt meer dan kwaliteitsborging. De wet heeft ook de verschillende belangen in het strafgeding opnieuw afgewogen, met name het onderzoeksbelang en de materiële waarheidsvinding, het belang van een eerlijke procesvoering, waaronder dat van de “equality of arms” en dat van berechting binnen een redelijke termijn.

Laat ik dat illustreren met enkele voorbeelden:

  • In het kader van een contradictoire procesvoering geeft deze wet de verdediging het uitdrukkelijk recht te vragen om aanvullend onderzoek of een tegenonderzoek;

  • Verder versterkt de wet de positie van de rechter-commissaris. Dat heeft onder meer tot gevolg dat onder diens leiding de officier van Justitie en de verdediging rechtstreeks met elkaar kunnen discussiëren. Daarmee kunnen ook kwesties die anders pas op de terechtzitting aan bod komen, al eerder belicht worden.

Zoals gezegd zorgt de wet ook voor aanscherping van de betrouwbaarheids- en bekwaamheidseisen van de deskundige. De wet voorziet – en daarmee zijn we bij de bijeenkomst van vandaag – in het instellen van een openbaar landelijk deskundigenregister: het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). Doel daarvan is bij te dragen aan de kwaliteit van de inbreng van deskundigen in de rechtspleging. Zijn kwaliteit zal door een onafhankelijk door mij te benoemen College worden genormeerd. Van het ministerie heeft hij daarbij geen enkele invloed te duchten. Het College zal aansluiting zoeken bij de normen en waarden die binnen de eigen beroepskring gelden.

Uiteraard behoudt de gerechtelijke deskundige zijn eigen verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke inhoud van de rapportage.

Het registreren van deskundigen die voldoen aan de geformuleerde kwaliteitseisen geeft de zittende magistratuur, het Openbaar Ministerie en de verdediging de mogelijkheid een deskundige te kiezen, van wie de kwaliteit vooraf is beoordeeld.

Overigens blijft het mogelijk om gebruik te maken van deskundigen, die niet in het register staan vermeld. Wel geldt dan een motiveringsplicht, dat wil zeggen, het moet duidelijk worden waarom deze persoon toch als deskundige wordt benoemd.

Het strafrecht kent tientallen deskundigheidsgebieden: van toxicologie tot handschriftvergelijking, van ballistiek tot gedragswetenschappen, van informatiekunde tot forensische archeologie. Door deze grote aantallen en vanwege de zorgvuldige registratieprocedure zal het nog even duren voordat het register ‘gevuld’ is. De start van het NRGD wordt aardig weerspiegeld in deze woorden van Churchill: “it is not even the end of the beginning’.

Met de inwerkingtreding van de wet zal de persoon van de vaste gerechtelijke deskundige komen te vervallen. Met de toekomstige gebruikers van het register zal ik daarom overleggen hoe gedurende deze aanloopperiode de benoeming van deskundigen op praktische wijze te realiseren.

Het register zal zich in eerste instantie richten op het strafrecht. Op basis van de opgedane ervaring zullen we vervolgens zo snel mogelijk besluiten over een uitbreiding naar andere rechtsgebieden.

We streven daarbij naar een goede samenwerking met bestaande registers zoals het Landelijk Register Gerechtelijk Deskundigen. Beide registers - LGRD en NRGD - beogen hetzelfde, namelijk de totstandkoming van één openbaar register voor gerechtelijk deskundigen die voor hun taak adequaat zijn toegerust. Zo zullen de registers gezamenlijk een bruikbare gedragscode opstellen.

Ik ben ook blij met de steun van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen voor de kwaliteitsontwikkeling van het NRGD. Zij doet dit niet alleen in woord maar ook in daad met haar initiatief om contact te leggen tussen juristen en andere wetenschappers.

Daarnaast is nodig dat de strafrechtspartners zich continu blijven ontwikkelen, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Gelukkig gebeurt dat ook, er zijn inmiddels tal van vernieuwingen bedacht en gerealiseerd. Zoals

  • het volgen van stukken van overtuiging door middel van elektronische ‘markers’; het zogenaamde ‘track and trace’;

  • een aantal specifieke forensische opleidingen;

  • de succesvolle landelijke deskundigheidsmakelaar van de politie en

  • het project motiveringsverbetering in strafvonnissen.

Ten slotte: de verbetering van de kwaliteit van forensische deskundigen beperkt zich niet tot Nederland. Voor de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie is kwaliteitsborging van forensisch onderzoek een wezenlijke voorwaarde. We moeten op Europees niveau toe naar een uniforme en adequate certificering van processen en deskundigen en op dat terrein zijn er al verschillende initiatieven. Zo heeft het European Network of Forensic Science Institutes (kortweg ENFSI) een concept ‘best practice’-richtlijn voor het onderzoek op de ‘scene of crime’ in voorbereiding. Het NRGD wil in dit soort projecten participeren. Zelf overweeg ik initiatieven die zich richten op kwaliteitsbevordering van forensische deskundigheid op te nemen in het meerjaren JBZ-programma 2010-2014.

Dames en heren

Als het NRGD op 1 juli as. operationeel wordt, is dat een forse stap voorwaarts op weg naar adequate kwaliteitsnormering en het toezicht daarop. Ik ben ervan overtuigd dat het NRGD zal bijdragen aan een groeiend vertrouwen in forensische deskundigheid. Het is aan u allen om daaraan ndrvan overtuigd dat het zalverder vaart en inhoud te geven. Om nogmaals John Ruskin te citeren: ”kwaliteit is nooit een toevalligheid; het is altijd het resultaat van intelligente vasthoudendheid”.

Dank u wel.

[1] John Ruskin ( 1819 – 1900), Engels schrijver en maatschappij criticus