Stand van zaken kredietverlening

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag


Datum 24 juni 2009
Ons kenmerk: FM09-1386
Betreft Stand van zaken kredietverlening

Geachte voorzitter,

In deze brief zal worden ingegaan op de stand van zaken rond de bancaire kredietverlening aan bedrijven. Ook zullen enkele onderwerpen die hieraan raken in de brief worden besproken. Deze onderwerpen zijn aan de orde geweest tijdens het spoeddebat kredietverlening d.d. 20 mei 2009.
Met deze brief voldoen wij aan de (nog) openstaande toezeggingen uit dat debat, tevens voldoet de minister van Financiën aan zijn nog openstaande toezeggingen uit het vragenuurtje van 12 mei jongstleden.

Cijfers kredietverlening
De Nederlandsche Bank publiceert maandelijks monetaire statistieken over de balansstanden van banken in Nederland. Hieruit blijkt dat eind april 2009 het totaal aan uitstaande kredieten aan Nederlandse niet-financiële bedrijven ruim EUR 296 miljard bedroeg . Tot deze categorie behoort onder meer EUR 35 miljard aan uitstaande leningen aan niet-financiële publieke vennootschappen , die in deze beantwoording voor de volledigheid zullen worden meegenomen. Uit deze balansstatistieken kunnen kredietgroeicijfers worden berekend. Daarbij moet rekening worden gehouden met een aantal correcties.

Op deze correcties is in de brief aan de Kamer van 15 mei 2009 uitgebreid ingegaan. Het betreft een tweetal correcties. Om inzicht te krijgen in de groei van de bancaire kredietverlening dient de reeks gecorrigeerd te worden voor de invloed van het securitiseren van uitstaande leningen en het terugnemen van eerder gesecuritiseerde leningen. Securitisatie is het proces waarmee activa, in dit geval verstrekte leningen, van de balans worden gehaald door deze te verkopen aan een derde, niet bancaire, entiteit. Wanneer een uitstaande lening gesecuritiseerd wordt, verdwijnt deze van de balans van de bank. Daarmee lijkt het alsof het totaal van uitstaande leningen is gedaald, maar dit is niet terecht. De lening bestaat immers nog steeds. Daarbovenop is een technische correctie noodzakelijk om rekening te houden met reeksbreuken. De groeireeks die resteert na deze correcties is weergegeven in tabel 1 en tevens te vinden op de website van De Nederlandsche Bank.

Uit tabel 1 blijkt dat het groeipercentage over april 0,4% bedraagt t.o.v. maart. De bijbehorende grafiek 1 geeft een beeld van de kredietgroei over een langere termijn.

Uit grafiek 1 blijkt dat de zakelijke kredietgroei over heel 2008 ruim 12% bedroeg. Dit is wat lager dan in 2007, toen de groei bijna 14% bedroeg, maar er was over het gehele jaar 2008 sprake van een forse groei van de kredietverlening. Het algemene beeld dat uit de meest recente cijfers naar voren komt, is dat de kredietverlening aan niet-financiële bedrijven in Nederland sinds september 2008 nog in beperkte mate toeneemt. De jaar-op-jaar-groei is in april 2009 gedaald tot 8,1%. De maand- op- maand- groei bedraagt sinds september gemiddeld 0,4% tegenover een gemiddelde van 1,5% in de eerste acht maanden van vorig jaar.

Tabel 1. Procentuele groei van bij banken uitstaand kredietvolume niet-financiële bedrijven (gecorr. voor breuken en securitisaties), bron: DNB.
sep-08 Oct-08 nov-08 dec-08 jan-09 feb-09 mar-09 apr-09
Jaar-op-jaar 14,3 13,1 13,8 12,1 12,4 11,8 9,1 8,1
Maand-op maand -0,3 0,6 0,1 -0,3 1,8 0,8 -0,2 0,4


Grafiek 1: Groei van bij banken uitstaand kredietvolume niet-financiële bedrijven (gecorr. voor breuken en securitisaties), DNB.

De maandrealisaties uit tabel 1 en grafiek 1 worden door DNB sinds 2003 geregistreerd, kwartaalrealisaties echter al vanaf 1990. In grafiek 2 is de kwartaalgroei van het zakelijk kredietvolume van 1990 tot heden weergegegeven. De kwartaalreeks is gecorrigeerd voor securitisaties en breuken.

In vergelijking met de situatie in 2002/2003, toen het zakelijke kredietvolume enkele kwartalen afnam, houdt de kredietverlening vooralsnog goed stand. Eind 2003 was de kredietomvang nagenoeg gelijk aan een jaar eerder. In april 2009 bedraagt de kredietgroei ten opzichte van een jaar eerder nog meer dan 8% (zie grafiek 2). Dit is des te opvallender daar de economische groei in de periode rond 2002/2003 iets boven de 0% lag, terwijl deze dit jaar veel negatiever, volgens de laatste CPB voorspelling -4¾%, zal uitkomen. Er moet worden aangetekend dat dit verschil mede wordt veroorzaakt, doordat in 2002 al langer sprake was van een dalende trend, terwijl in 2008 een opgaande trend wordt doorbroken. In het huidige jaar-op-jaar groeicijfer werkt de sterke groei uit de eerste helft van 2008 nog door. Ook de cijfers over de komende maanden zijn dus van groot belang voor de ontwikkeling op de kredietmarkten. Op basis van de huidige inzichten is bij de cijfers dus aan te tekenen dat een verdere daling van de kredietgroei, en zelfs een krimp, niet valt uit te sluiten. Ook tijdens eerdere perioden waarin de economische groei vertraagde, was er sprake van kwartalen van krimp.

Grafiek 2: Groei van bij banken uitstaand kredietvolume niet-financiële bedrijven, kwartaalcijfers gecorrigeerd voor securitisaties, bron: DNB.


Voor verder inzicht in de ontwikkeling van de kredietverlening is in tabel 2 en grafiek 3 de hoeveelheid bancair krediet aan niet financiële bedrijven die is overeengekomen onder nieuwe contracten weergegeven. Er is sprake van nieuwe contracten als de bank met haar klanten de rente op nieuwe leningen voor het eerst overeenkomt. Daarnaast is van nieuwe contracten sprake als er opnieuw onderhandeld wordt over bestaande leningen. Deze statistiek biedt, naast informatie over de renteontwikkeling op nieuwe contracten, ook informatie over de hoeveelheid nieuw afgesloten kredieten. Via deze statistiek wordt beoogd antwoord te geven op de vraag hoe de hoeveelheid nieuwe kredieten zich ontwikkelt. De statistiek zou kunnen worden beschouwd als een vroege indicator van de kredietgroei. Immers het afsluiten van nieuwe contracten hoeft nog niet in dezelfde maand tot werkelijke kredietverlening te leiden, maar zal dat op een later moment wel doen.

De waarde van deze statistiek ligt besloten in de ontwikkeling ervan en niet in de absolute bedragen. De bedragen worden namelijk enigszins vertekend. Zo leiden reeds bestaande leningen die heronderhandeld worden, bijvoorbeeld qua rentevaste periode, tot een telling als nieuw contract. Het is de vraag of deze nieuwe contracten ook altijd daadwerkelijk zijn aan te merken als nieuw krediet.

Uit tabel 2 blijkt dat het kredietvolume dat is overeengekomen onder nieuwe contracten gedaald is sinds september maar sinds de jaarwisseling weer licht groeit. Hierbij valt aan te tekenen dat in aanloop naar de kredietcrisis het kredietvolume onder nieuwe contracten zeer sterk steeg (zie grafiek 3). De daaropvolgende afname tussen september en de jaarwisseling is gegeven de verdieping van de kredietcrisis in die periode, te begrijpen.

Tabel 2. Niveau van bancaire kredietverlening aan niet-financiële bedrijven onder nieuwe contracten, bron: DNB.
Maand jan-03 jan-04 jan-05 jan-06 jan-07 jan-08 sep-08 jan-09 feb-09 mrt-09

Niveau in mln. euro
10632
9145
10901
13465
12394
13764
16726
14508
14584
14638

Grafiek 3. Niveau van bancaire kredietverlening aan niet-financiële bedrijven onder nieuwe contracten, bron: DNB.


Zoals aangegeven kennen de cijfers over de bancaire kredietverlening aan niet-financiële bedrijven onder nieuw afgesloten contracten beperkingen en moeten deze met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. Desondanks lijken de cijfers over het verlenen van kredieten voorlopig geen aanleiding te geven om te concluderen dat er sprake is van een opvallende daling in kredietverlening. Er is sprake geweest van een neerwaartse niveaucorrectie na de verdieping van de kredietcrisis, maar het niveau is in historisch perspectief bezien nog steeds hoog. Op basis van deze statistieken lijkt er geen sprake te zijn van stagnatie van de bancaire kredietverlening.

Dit neemt niet weg dat het kabinet onderkent dat het meer bedrijven moeilijker kan zijn geworden om krediet te krijgen. Dit blijkt ook uit twee recente enquêtes. De Conjunctuur enquête (COEN) over het tweede kwartaal van 2009 laat zien dat bedrijven het minder makkelijk verkrijgen van krediet een belangrijk negatief effect van de crisis vinden. Zowel in het eerste als het tweede kwartaal heeft eenvijfde van de bedrijven daar hinder van. Daarnaast blijkt uit een enquête van Deloitte onder CFO’s van 54 grote Nederlandse bedrijven dat zij zowel de prijs als de beschikbaarheid van kredieten op dit moment problematisch vinden.

Het kabinet erkent het belang van een gezonde kredietverlening aan bedrijven. Hiertoe heeft het Kabinet reeds ondersteunende maatregelen genomen, zie brief van 16 januari. Hoewel het begrijpelijk is dat banken onder de huidige omstandigheden voorzichtigheid betrachten bij kredietverstrekking en het eigenlijk veelal ondoenlijk is voor de overheid om in dezen vast te stellen wat redelijk en niet redelijk is, zien wij in de beschikbare informatie wel reden om de situatie rond kredietverlening nauwlettend in de gaten te houden. Verdere maatregelen zijn in dat licht niet uitgesloten.

Sectorale ontwikkeling
Over sectorale ontwikkeling van de kredietverlening is weinig openbare informatie voorhanden. Wel is onderzoek van EIM beschikbaar. Deze EIM monitor is een enquete onder bedrijven. Uit deze monitor blijkt dat de bouw en de industrie relatief veel problemen ondervinden bij kredietaanvragen, en dan met name de bedrijven die een relatief snelle ontwikkeling doormaken. Dit zijn ook de sectoren die qua bedrijvigheid relatief hard getroffen worden in een periode van tegenvallende economische groei, zeker wanneer hierbij de woningmarkt stagneert. EIM werkt momenteel aan een update van haar onderzoek waarbij ook aandacht wordt besteed aan sectorale ontwikkelingen. Het Kabinet zal u de resultaten van dit onderzoek in juli doen toekomen.

Ook de openbare informatie over ontwikkeling naar grootte van de lening is beperkt. Uit DNB- cijfers blijkt dat de nieuwe leningen met respectievelijk een kleinere dan wel grotere omvang dan euro1 miljoen allebei zijn afgenomen sinds de zomer van 2008, waarbij aangetekend kan worden dat de omvang van de nieuwe kredietverstrekking voor kleinere leningen de laatste maanden verder afneemt, terwijl het niveau voor de grotere leningen min of meer stabiliseert.

Grafiek 4: Niveau van bancaire kredietverlening aan niet-financiële bedrijven onder nieuwe contracten met omvang groter/ kleiner euro1 mln*, bron: DNB.

* Betreft gesommeerde bedrag van alle nieuwe leningen (linkeras leningen groter dan euro1 mln).

Internationaal beeld
De kredietverlening van banken heeft ook een internationale dimensie, hiernaar werd tijdens het spoeddebat expliciet gevraagd door het lid Koser Kaya. Om deze dimensie te illustreren is in tabel 3 weergegeven hoeveel kredieten in Nederland gevestigde banken verlenen aan niet financiële bedrijven binnen Nederland en hoeveel aan niet financiële bedrijven gevestigd in de Eurozone. Deze cijfers betreffen balansstanden van banken en zijn niet gecorrigeerd voor trendbreuken of securitisatie-effecten.
Hieruit valt af te leiden dat in Nederland gevestigde banken veruit het meeste krediet verlenen binnen Nederland en slechts beperkt aan niet financiële bedrijven in andere landen van de Eurozone. Ook is zichtbaar dat dit geen nieuwe trend is, hiervan was ook voor de verdieping van de kredietcrisis al sprake. Bovendien is een stabilisatie van de kredietverlening in de laatste maanden zowel in de cijfers voor Nederland als in die voor de overige Eurozone zichtbaar. Het verschil met de eerder genoemde statistiek (tabel 1) zit in het feit dat de cijfers in tabel 3 ongecorrigeerd zijn.

Tabel 3: Uitstaand kredietvolume bij banken aan niet-financiële bedrijven in mld. euro, niet gecorrigeerd voor securitisatie en trendbreuken, bron: DNB.

jan-07 jan-08 jan-09 feb-09 mrt-09 apr-09
NL 243 248 297 299 298 296

Eurozone, excl. NL, 19 27 37 35 35 35


In het vervolg van de brief zal zoals toegezegd worden ingegaan op de volgende onderwerpen:
• Rol van Alternext
• Rol van Pensioenfondsen
• Exportkredietverzekering
• Procycliciteit van kapitaaleisen
• Concrete en toetsbare eisen aangaande kredietverlening bij nieuwe steun aan banken
• Stand van zaken extra kredietverlening door ING
• Hoge spaarrentes in Nederland

Rol van Alternext
De heer Tang vroeg naar de kredietverlening door Alternext. Alternext is een beurs voor kleinere ondernemingen. De ondernemingen kunnen via een beursgang, waarvoor minder formaliteiten gelden dan voor bijv. Euronext, kapitaal - eigen vermogen - aantrekken. Alternext speelt derhalve geen rol in de kredietverlening aan bedrijven en heeft daartoe ook geen eigen vermogen aangewend.

Vanzelfsprekend kan een beursgang bedrijven aan vermogen helpen en daarmee een bijdrage leveren aan het verminderen van de financieringsbehoefte. Tot nu toe zijn er slechts twee ondernemingen aan Alternext genoteerd. Het is de vraag of er meerdere bedrijven bereid zullen zijn deze weg te kiezen voor het verwerven van financiële middelen.
Het kamerlid Tang heeft een amendement ingediend om beleggingen op de Alternext beurs fiscaal te faciliteren. Uit informele sondering blijkt dat de Europese Commissie de regels voor staatssteun strikt interpreteert. Slechts voor ondernemingen die voldoen aan de Europese criteria voor het MKB, is steun (voor risicokapitaal) toegestaan, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Deze voorwaarden zijn dermate beperkend dat daarmee naar onze inschatting een maatregel zou resulteren die geen echte stimulans vormt voor Alternext. Daarmee is gezegd dat Alternext naar verwachting, zeker in het huidige beursklimaat, geen rol van betekenis zal kunnen spelen waar het invulling van de financieringsbehoefte van het MKB betreft.

Rol van Pensioenfondsen
Pensioenfondsen zijn, net als andere institutionele beleggers, belangrijke investeerders in Nederland en kunnen voor Nederlandse ondernemingen, waaronder ook begrepen financiële instellingen die kredieten uitzetten in Nederland, verstrekkers van zowel eigen vermogen als vreemd vermogen zijn.

Het kader waarbinnen pensioenfondsen investeringen aangaan volgt uit wet- en regelgeving en afspraken tussen sociale partners. Uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde “prudent person” regel. Deze regel houdt onder meer in dat pensioenfondsen beleggingen (louter) kunnen aangaan in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden op een zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Bij het aangaan van nieuwe beleggingen zullen pensioenfondsen bovendien de financiële situatie moeten meewegen waarin ze zijn geraakt door de financiële crisis. Investeringen die het risicoprofiel van een portefeuille vergroten kunnen thans bijvoorbeeld moeilijk te verenigen zijn met het beheersen van risico’s in de herstelplannen.

Indien pensioenfondsen binnen hun afwegingskader voor het aangaan van beleggingen mogelijkheden zien voor investeringen die een breder publiek belang gediend zijn, dan staat de overheid hier positief tegenover en is zij bereid hierover met partijen te spreken. Dat geldt ook voor andere institutionele beleggers. Een aandachtspunt hierbij betreft de verschillende verantwoordelijkheden van de overheid, als belangenbehartiger van de belastingbetaler, het bedrijfsleven en institutionele beleggers waaronder pensioenfondsen. Voor institutionele beleggers geldt dat investeringen aantrekkelijk moeten zijn vanuit het perspectief van het gevoerde beleggingsbeleid. Voor pensioenfondsen geldt dat investeringen ook in het belang van de deelnemers moeten zijn.

Exportkredietverzekering
Mevrouw Gesthuizen vroeg om een stand van zaken rond de uitbreiding van de exportkredietverzekering (EKV). Op dit moment wordt er in overleg met VNO-NCW, branche-organisaties en verzekeraars gewerkt aan mogelijke aanvullende maatregelen om de kredietverzekering voor bedrijven te ondersteunen. Het voorstel hierover wordt zeer binnenkort in het kabinet besproken. U zult hierover voor het reces worden geïnformeerd.

Procycliciteit van kapitaaleisen
De heer Tang vroeg om de gedachten van de Minister van Financiën rond de procycliciteit van de vormgeving van kapitaaleisen onder Basel II. Hierover het volgende. De vereiste kapitaalbuffer van een bank wordt vastgesteld op basis van het risicoprofiel van de bancaire activa. Tijdens een economische laagconjunctuur neemt de kans op bedrijfsfaillissementen toe, waardoor het risicoprofiel van de bancaire uitzettingen stijgt. Een hoger risicoprofiel dwingt banken er toe om meer bufferkapitaal aan te houden hetgeen belemmerend kan werken op het vermogen om kredieten te verstrekken. Hierbij kan een zichzelf versterkend effect optreden waarbij een economische teruggang kan worden versterkt.

Reeds bij het ontwerp van Basel II is de potentiële procyclische werking van het raamwerk onderkend. Nog voor de introductie van het raamwerk zijn er aanpassingen doorgevoerd die het procyclische effect verminderen, zonder dat daarbij beoogd is om de procycliciteit volledig op te heffen.
De bancaire sector is immers een conjunctuur gevoelige sector, waardoor de procycliciteit in feite een onderdeel van het business model is. In goede tijden is een bank eerder bereid krediet te verlenen dan in slechte tijden.

Wat we gezien hebben in de financiële crisis is dat banken structureel te lage buffers hebben aangehouden in goede tijden, om ook in kwade tijden, zoals de huidige, voldoende zekerheid te kunnen bieden aan burgers en marktpartijen.
Het verminderen van procycliciteit van het bancaire toezicht bestaat er naar onze mening dan ook uit dat we er zorg voor dragen dat banken, wanneer het herstel van de economie begonnen is de kapitaalsbuffers zodanig aanzuiveren, dat ze in een volgende neergaande conjunctuur, beter tegen een stootje kunnen. In de kabinetsvisie op de toekomst van de financiële sector, zal het kabinet hier verder op in gaan. Zoals eerder is toegezegd zal deze visie binnenkort naar de Tweede Kamer worden verzonden.

Concrete en toetsbare eisen aangaande kredietverlening bij nieuwe steun aan banken
Het Kamerlid mevrouw Sap heeft er in haar motie op aangedrongen om, bij eventuele nieuwe steunoperaties, concrete en toetsbare eisen aan banken te stellen om meer kredieten binnen Nederland te verstrekken. Hierover kan ik het volgende opmerken. Vanwege Europeesrechtelijke implicaties kunnen dergelijke eisen niet worden opgenomen in de voorwaarden. Binnen de gehele Europese Unie is er sprake van vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Het opnemen van bepalingen in steunacties waarin van banken geëist wordt dat zij de kredietverlening in Nederland op bepaalde toetsbare wijze zullen vergroten, is in strijd met het vrij verkeer van kapitaal (artikel 56 EG) en daarmee ontoelaatbaar. De vergrote kredietverstrekking komt dan immers alleen de eigen markt, en niet de gehele Europese markt ten goede. In lijn daarmee beschouwt de Europese Commissie steunacties dan ook eerder als ontoelaatbare staatssteun indien daarin bepalingen zijn opgenomen die de strekking hebben de eigen markt, en niet de gehele Europese markt, te bevoordelen. Hoe meer en hoe preciezer dergelijke bepalingen zijn opgenomen in een steunactie, hoe eerder de Europese Commissie de steunactie als ontoelaatbare staatssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt zal beoordelen.

Hieruit vloeit voort dat het niet mogelijk is om bij steunoperaties aan banken concrete en toetsbare eisen ten aanzien van hun kredietverstrekking op te leggen. In het geval van ING heeft ING zich ten tijde van het sluiten van de back-up facility zelf gecommitteerd om € 25 miljard extra krediet te verlenen aan consumenten en bedrijven tegen marktconforme condities. Dit commitment van ING is vanwege voornoemde redenen echter niet rechtens afdwingbaar. Ditzelfde zal gelden voor eventuele toekomstige steunacties aan welke instelling dan ook.

Stand van zaken commitment kredietverlening door ING
Op 26 januari 2009 sloten ING en de Nederlandse overheid een overeenkomst voor een zogenoemde illiquid assets back-up faciliteit. Als een onderdeel van deze overeenkomst heeft ING zich gecommitteerd om EUR 25 mrd tegen marktconforme voorwaarden beschikbaar te hebben om de groei van de Nederlandse kredietverlening aan bedrijven en particulieren (inclusief hypotheken) te ondersteunen. Uiteraard is ING daarbij mede afhankelijk van de vraag naar krediet vanuit consumenten en het bedrijfsleven.

Omdat het een commitment van ING zelf betreft zijn hieraan door de staat geen voorwaarden verbonden. € 25 mrd komt, globaal genomen, overeen met ongeveer 10 procent van de totaal in Nederland uitstaande leningenportefeuille van ING aan zakelijke en particuliere klanten, gedurende een kalenderjaar.

De Tweede Kamer heeft gevraagd om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de kredietverlening. In de periode van januari tot en met april 2009 heeft ING in totaal voor ca EUR 8,8 miljard aan kredieten verstrekt die onder dit commitment van ING vallen. Van dit bedrag is ongeveer EUR 4,4 miljard aan hypotheken, ca EUR1,5 miljard aan het grote bedrijfsleven (zgn. corporates) en de rest aan het midden- en kleinbedrijf toe te wijzen.

Bij de monitoring is uitgegaan van de door ING beschikbaar gestelde kredieten (limieten) en niet van de mate waarin de klant die beschikbaar gestelde financiële middelen ook direct benut (“trekt”). Niet meegenomen zijn leningen aan commerciële banken, de Nederlandse Staat, DNB en intercompany leningen. Voorts zijn uitgesloten geldmarkt deposito's met andere financiële instellingen en grote bedrijven (met een eigen treasury), evenals investeringen in schuldpapier en andere funding instrumenten zoals obligaties, commercial paper, aandelen en andere openbaar verhandelbare waardepapieren. Het gaat dus kort gezegd om nieuwe kredieten en kredietlijnen die ING met particulieren of bedrijven in Nederland overeen is gekomen.

Overigens wijst ING nog op het moeilijke economische klimaat, dat ertoe leidt dat veel bedrijven en consumenten investeringen (overnames, hypotheken) uitstellen waardoor er duidelijk sprake is van een terugval van kredietaanvragen ten opzichte van de voorgaande periode. ING heeft de criteria waarop kredietaanvragen worden beoordeeld niet gewijzigd, maar het sterk verslechterde economische klimaat heeft er wel toe geleid dat de kredietrisico’s zijn toegenomen. Dat vertaalt zich vervolgens in hogere kosten en de vraag om aanvullende zekerheden.

Hoge spaarrentes in Nederland
In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Tang over de hoge spaarrentes in Nederland is aangegeven dat de spaarrentes in Nederland gemiddeld hoger zijn dan in België, Duitsland en het Eurogebied. Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar soort spaarrente, kan ten aanzien van de hoogteverschillen met omringende landen een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de rente op girale deposito’s en anderzijds de rentes op vrij-opneembare en termijndeposito’s (tot één jaar) (zie grafieken 5 tot en met 7). De statistieken tonen dat de gemiddelde rente op girale deposito’s in Nederland structureel lager ligt dan in de ons omringende landen. De gemiddelde rentes op vrij-opneembare en termijndeposito’s in Nederland zijn daarentegen niet lager dan in de ons omringende landen. Wat deze laatste twee rentes betreft, laten de verschillen tussen de Nederlandse rentes en de buitenlandse rentes een volgende ontwikkeling zien. De verschillen zijn over de periode van het eerste kwartaal 2003 tot en met het derde kwartaal 2008 gestaag afgenomen (het verschil ten opzichte van het Eurogebied is voor vrij-opneembare deposito’s van 0,7% tot ongeveer 0,0% en termijndeposito’s van 0,4% tot ongeveer 0,0% afgenomen). De afgelopen periode zijn beide rentes gedaald, waarbij zij opgemerkt dat de rente in Nederland minder is gedaald dan in de ons omringende landen, waardoor het renteverschil weer iets is toegenomen.

Uit de statistieken blijkt dat de spaarrenteverschillen tussen Nederland en de ons omringende landen een langere geschiedenis hebben dan de huidige kredietcrisis. Een deel van de verklaring voor het renteverschil op vrij-opneembare deposito’s tussen Nederland en België ligt in de gebruikte statistieken. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Tang over de hoge spaarrentes in Nederland, vertekenen de Belgische statistieken vanwege een vaak geboden getrouwheidspremie van 0,5-1,0%, die niet in de officiële statistieken is opgenomen. Dit verklaart echter slechts een deel van de renteverschillen tussen Nederland en omringende landen. Het is niet met zekerheid te zeggen welke redenen ten grondslag liggen aan de overige renteverschillen. Een eerste mogelijke reden ligt in de mate van concurrentie tussen Nederlandse banken. Een hoge mate van concurrentie om de tegoeden van Nederlandse spaarders kan ertoe leiden dat banken bereid zijn een maximale spaarrente te bieden. Eventueel in combinatie met mogelijke efficiëntievoordelen van Nederlandse banken als gevolg van het in Nederland wijdverspreide internetbankieren en –sparen kunnen daarom de spaarrentes in Nederland hoger zijn dan in omringende landen. Daarnaast kan de vraag van Nederlandse banken naar tegoeden hoger zijn dan in ons omringende landen, omdat Nederlandse banken structureel meer krediet verlenen aan burgers (met name hypotheken) dan dat zij tegoeden ophalen bij burgers. Denkbaar is dat Nederlandse banken relatief gezien een hogere rente bieden om sparen voor consumenten aantrekkelijker te maken, om de kredietverlening aan consumenten en het ophalen van tegoeden bij consumenten - vanwege mogelijke risico’s - ongeveer gelijk te houden.
Hoogachtend,

De minister van Financiën De minister van Economische Zaken


Wouter Bos Maria van der Hoeven